De Psephotussoorten vormen een overgangsstadium tussen de
Neophema-soorten en de verschillende Rosella's. Ze bewonen veel drogere
klimaatzones en dat brengt enkele verschillen in lichaamsbouw en
leefwijze met zich mee.
De roodrugparkiet behoort tot de meest voorkomende parkieten van Oost
Australie. Het is een echte cultuurvolger, die in de akkers en tuinen
meer voorkomt als in zijn oorspronkelijk leefgebied.In sommige
nederzettingen hangt men nestkasten op voor de parkieten om te voorkomen
dat de europese spreeuwen en huismussen hem uit zijn nestholte
verdrijven.
De roodrugparkiet werd voor het eerst in 1858 in Europa, in de Londense
dierentuin, ingevoerd. Het was ook de Londense dierentuin waar de
roodrugparkiet (ook wel roodstuitparkiet genoemd) voor het eerst met succes werd gekweekt. De eerste
kweekresultaten in Nederland dateren van 1865.
Ondersoort(en) en verspreidingsgebied
Bij de roodrugparkiet worden twee
ondersoorten onderscheiden.
Psephotus
haematonotus haematonotus – Roodrugparkiet
De roodrugparkiet komt voor in zuidoost Australië met uitzondering van
het Cooper-Creek gebied. Verder komt hij voor in het noordoosten van
Zuid Australië en in het zuidwesten van Queensland.
Psephotus
haematonotus caeruleus - Bleke roodrugparkiet
De bleke roodrugparkiet komt voor in het Cooper Creek gebied, het
noordoosten van Zuid Australië en het zuidwesten van Queensland.
De natuurlijke
leefomgeving van roodrugparkieten is open beboste savannen. Meestal in
de nabijheid van water. Hier brengen ze een groot deel van de tijd door
op de grond op zoek naar voedsel. Graszaden zijn hun hoofdvoedsel maar
ook verschillende onkruidzaden worden graag genuttigd. Opvallend is dat
ze vaak pas op het laatste moment wegvliegen als ze benaderd worden. In
de loop van de tijd is een deel van hun verspreidingsgebied bewoond en
bebouwd geraakt. Roodrugparkieten hebben zich prima aan deze
omstandigheden kunnen aanpassen en zijn dan ook doorgedrongen tot in
de tuinen, parken en het bouwland van de bewoners. Gewoonlijk worden ze
paarsgewijs of in kleine groepen aangetroffen. In de winter echter komen
zwermen van 100 vogels en meer voor.
Uiterlijke
kenmerken en geslachtonderscheid
Roodrugparkiet - Psephotus haematonotus haematonotus
Formaat: 27 cm.
Gewicht: 60 – 70 gram.
Man: De hoofdkleur is overwegend groen. De kop en hals zijn blauwachtig
groen van kleur terwijl de borst meer geelgroen is. De buik is geel en
de vleugels zijn blauwachtig groen met op de voorste vleugeldekveren een
gele vlek. De stuit is rood. De onderstaartdekveren zijn witachtig
terwijl de buitenste staartveren blauwachtig groen van kleur zijn. De
snavel is zwart en de poten zijn grijs.
Pop: De hoofdkleur is overwegend olijfgroen. De onderzijde van de borst
en de buik zijn meer bleek olijfgroen van kleur. Buik- en
vleugeldekveren bezitten zwarte randjes. Op de vleugelboog bevinden zich
enkele blauwe veertjes. In vergelijking met de man ontbreekt het rood op
de rug en het heldere geel op de buik en vleugels. Jongen: De jongen
zijn in het geheel matter van kleur. De geslachten zijn reeds in het
nest te onderscheiden, doordat de mannetjes een intensievere groene
kopkleur bezitten en ook al rood op de rug vertonen. In een enkel geval
willen popjes ook wel eens wat rood laten zien in de rugveren. In het
algemeen zal het geslachtsonderscheid van de jongen echter geen
problemen opleveren. Op een leeftijd van 6 – 7 maanden zijn de jongen
volledig op kleur.
Bleke roodrugparkiet - Psephotus haematonotus caeruleus
Formaat: 25 cm.
Man: Kleur gelijk aan de nominaatvorm, echter in het
geheel veel bleker en meer blauwachtig van kleur. Het rood op de rug is
bij deze soort veel bleker, meer oranje rood, van kleur.
Pop: Gelijk aan
psepthotus h.haematonotus alleen duidelijk bleker en meer grijs
van kleur.
Jongen: Gelijk aan de jongen van de psepthotus
h.haematonotus.
Gedrag en voeding
Roodrugparkieten zijn overwegend rustige, stille vogels. Verder zijn het
sterke vogels die geen bijzondere eisen aan de verzorging stellen.
In de natuur bestaat de voeding in de eerste plaats uit graszaden, maar
ook zaden van andere planten worden opgenomen. In dichtbevolkte gebieden
voedt de roodrugparkiet zich meestal met onkruidzaden en allerlei zaden
en vruchten van de akkerplanten.
In tegenstelling tot de Rosella
plundert de Roodrugparkiet nimmer de korenvelden.
Hij zoekt zijn voedsel in de onkruidplanten op de grond.
Ze
zijn dan ook uitermate geschikt voor de beginnende liefhebber. Zowel man
als pop laten een zacht melodieus gezang horen. In Duitsland worden ze
daarom singsittich genoemd. Buiten de broedtijd kunnen ze samen met
andere vogels worden gehouden. Soortgenoten in eenzelfde verblijf kunnen
ze echter niet verdragen. Het zijn weinig schuwe vogels die ons klimaat
prima kunnen verdragen. De beste kweekresultaten worden verkregen
wanneer de vogels in aparte volières worden gehouden. Belangrijk om te
weten is dat roodrugparkieten ideale pleegouders zijn voor andere
sierparkieten. Door kwekers van met name de duurdere soorten
Australische parkieten, wordt hier vaak dankbaar gebruik van gemaakt.
Broedproces in het wild
Roodrugparkieten
broeden overwegend in eucalyptusbomen. Het broedseizoen loopt van
augustus tot december. Als er vroeg in het seizoen al veel regen valt
beginnen de vogels in het noordelijke en westelijke verspreidingsgebied
reeds in mei te broeden. De nestholten kunnen zowel vlak boven de grond
als hoog in de bomen worden aangetroffen. Soms liggen de nestholten maar
enkele centimeters onder de ingang maar ook nestholten met een diepte
van 2 meter komen voor. Ook broedt de roodrugparkiet wel in verlaten
nesten van andere vogels, in broedgangen van bijeneters en onder de
strodaken van schuren. De pop legt 4 – 7 witte eieren. De eieren worden
om de dag gelegd en alleen door de pop bebroed. Tijdens het broeden
wordt de pop door de man gevoerd. Hij doet dit buiten de nestholte. De
broedduur is 19 dagen. De jongen vliegen na ruim ongeveer 30 dagen uit
en worden dan nog 2 tot 3 weken door beide oudervogels (bij)gevoerd
alvorens ze zelfstandig zijn. Na het uitvliegen sluiten de jongen zich
samen met hun ouders aan bij andere groepen roodrugparkieten om
gemeenschappelijk op zoek te gaan naar voedsel.
Broedproces in de volière
Roodrugparkieten zijn op een leeftijd van 1 jaar geslachtsrijp en kunnen
dan ook al ingezet worden voor de kweek. Als nestgelegenheid kan een
nestblok verstrekt worden met een afmeting van 40 cm hoog, een
bodemoppervlak van 15 x 15 cm. en een invlieggat van Æ 6 cm. Het is
verstandig meerdere nestblokken te verstrekken zodat de vogels zelf hun
keuze kunnen maken. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van
rottend hout, houtspaanders en of zaagsel welke vermengd wordt met
potgrond of turf. De nestblokken kunnen begin maart in de volière worden
opgehangen. De pop legt 4 tot 7 eitjes die om de dag worden gelegd. De
eitjes worden alleen door de pop bebroed. Meestal begint de pop bij het
3e eitje te broeden. Tijdens het broeden komt de pop
regelmatig uit het broedblok om zich te laten voeren door de man. Het
eerste jong wordt na ongeveer 19 - 20 dagen geboren. In de eerste week
worden de jongen alleen door de pop gevoerd, daarna helpt ook de man bij
het voeren van de jongen. De vogels laten over het algemeen
nestcontroles gemakkelijk toe. De jongen moeten op een leeftijd van ca.
7 dagen worden geringd met ringmaat 4,5 mm. Na ca. 10 dagen zijn bij de
jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar en na 20 dagen zitten ze
voor ongeveer 75% in de veren. Het eerste jong verlaat meestal tussen de
30e en 35e dag het nest. Twee tot drie weken nadat
de jongen zijn uitgevlogen zijn ze zelfstandig en kunnen ze bij de
ouders vandaan gehaald worden.
Mutaties
Bij de roodrugparkiet kennen we inmiddels de volgende mutaties.
Opaline - vererft geslachtsgebonden
recessief
Cinnamon - vererft geslachtsgebonden
recessief
Fallow - vererft geslachtsgebonden
recessief
Ino (albino en lutino) - vererft geslachtsgebonden
recessief
Pastel - vererft autosomaal
recessief
Blauw - vererft autosomaal
recessief
Zeegroen - vererft autosomaal recessief
Bont - vererft autosomaal
recessief
Donkerfactor - vererft autosomaal dominant
Bronnen Klaus Immelman en A. van Kooten |