|
|
Grasland saffraan gors
De Geelgors
(Emberiza citrinella)
Van de uit meer dan 50 geslachten bestaande familie Emberizidae is de
geelgors de bekendste. Hij komt voor in geheel Europa. In Nederland is
de geelgors een algemene stand- en broedvogel, gedeeltelijk trekvogel.
De geelgors overwintert dikwijls in Midden- en Zuid- Europa.
De kweek met
de geelgors vereist een uitgebalanceerd voedselpatroon.
Een passende zaadmengeling
met overwegend witzaad en /of andere gras- zaden(haver, rogge, tarwe enz.)
en een eivoer behoren standaard op het menu. Het eivoeder kan een kant
en klaar eivoeder zijn of een premix.
Vanaf het moment dat er jongen zijn
verstrekken we meermalen per dag kleine porties eivoer aangevuld met dierlijke
eiwitten zoals pinky’s, buffalowormen, miereneieren enz. Aangezien de
geelgors man in de kweekperiode agressief kan zijn kweken we met geelgorzen
bij voorkeur in kweekboxen van ca. 0,80 meter breed, 2,00 meter hoog en
2,00 meter diep. Ze bouwen gemakkelijk een nest op een hoogte van 1,00
meter of zelfs hoger. Geelgorzen bouwen een omvangrijk nest dus zorg voor
ruime nestmandjes.. Het nestmateriaal bestaat uit sisal, hooi en paardehaar.
De geelgors is ca. 16,5 cm. groot, gemeten tussen de punt van de snavel
en het uiteinde van de staart. De geelgors is een forse, volslanke vogel
met een vrij lange staart. Van opzij gezien moet de borst- buiklijn vanaf
de keel tot aan de onderstaartdekveren van voldoende volume zijn en regelmatig
gebogen. De rug moet vanaf de kop tot aan de punt van de staart een bijna
rechte lijn vormen. Van voren gezien dient de borst vol en goed rond te
zijn, maar niet te vet. In het achterlichaam mag de geelgors niet de indruk
maken uitgezakt te zijn. De kop moet een regelmatig gebogen lijn vormen.
Hoewel de geelgors van nature een bodemvogel is dient hij tijdens de keuring
op de stok te zitten waarbij het lichaam los van de stok dient te blijven.
De vleugels dienen strak langs de romp gedragen te worden waarbij de vleugelpunten
sluiten op de stuit.
Bij
de man zijn de schedel, wangen, kin en keel diepgeel. De nek is diepgeel,
overgaand in warm bruin. Op de kruin is een donkere tot zwarte V- tekening
aanwezig die doorloopt tot in de nek. Om de wangen bevindt zich een bruine
hoefijzervormige tekening die aan de onderzijde grover is. Aan weerszijden
van de keel en de hals twee bruinachtige baardstrepen. De bovenborst is
diepgeel overgaand in groengeel. Buik en aarsstreek zijn citroengeel, de
flanken een tint donkerder. Rugdek en mantel zijn bruin met een groenachtige
waas, de stuit is kastanjebruin met een rossige gloed. Op de borst loopt
van vleugelbocht tot vleugelbocht een roodbruine strook welke iets lengtebestreping
toont, de flanken hebben een zwartbruine lengtebestreping. Rugdek en mantel
hebben een zwartbruine pigmentbestreping. De slagpennen zijn zwartbruin,
vleugeldekveren grijsbruin met een kastanjebruine waas. Aan de buitenvlag
zijn de slagpennen licht geelachtig gezoomd. De arm- en handpennen hebben
lichte veerzomen. De middelste vleugeldekveren hebben een lichtgeel witachtige
omzoming die een vleugelband vormt. De staart is zwartbruin, bovenstaartdekveren
bruin en onderstaartdekveren diepgeel. De buitenste pennen hebben een witte
rand. De onderzijde van de buitenste staartpennen vanaf de basis tot op
halve lengte zwart, verder wit. Op de onderstaartdekveren hebben fijne
zwartbruine pigmentstreepjes. De bovensnavel is blauwachtig donkergrijs,
de ondersnavel is een nuance lichter. De poten zijn vleeskleurig en de
nagels eenkleurig donkerbruin.
Bij
de pop zijn schedel, nek en wangen groenachtig bruin op een bleekgele ondergrond.
Kin en keel bleekgeel.
|