GEELRUGWIDA - Euplectus macrourus

Onder de beschrijving geelrugwida (door Rutgers nog beschreven als Coliuspasser macrourus) wordt omschreven dat de man zwart is, met de bovenrug en bovendeel van de vleugels geel. Veren van de vleugels zijn bruin met een lengte van 20 cm.
De pop is aan de bovenzijde vaalbruin, veren met donkere schachten, op de rug zijn de veren geel gezoomd. Bovenstaartdekveren bruin, zijkanten van kop en lichaam lichtbruin, meestal met donkere schachtstrepen.

Keel witachtig evenals het midden van de onderzijde Vleugels en staart zwart met bruine zomen, op de bovenvleugel met gele zomen.

Oog bruin, poten donker vleeskleurig, snavel bruinhoornkleurig. Lengte 20 cm.

 
De mannen zijn  in de rusttijd van de poppen te onderscheiden aan enkele gele veren in de vleugels.
Het verdient aanbeveling bij iedere man 4-5 poppen te nemen.
Veelwijverij wordt aangenomen maar is niet bewezen.
Het kan immers ook zijn dat, als een man wordt geobserveerd omgeven van als pop uitgedoste vogels, dit de jongen en jonge mannen van het vorige broedseizoen zijn.
Het voer bestaat uit zaad, gierst en witzaad, maar ook uit paddi. Daarnaast worden universeel voer en ook insecten en vruchtenvoer goed opgenomen

Lengte:20 cm; Land van herkomst: Midden-Afrika Senegal tot Sudan en Angola.

Terug naar de homepage

Tropische vogels | Afrikaanse prachtvinken | Australische prachtvinken | Zebravinken | Japanse meeuwen | Wevers en wida's
| Insecteneters | Vruchteneters | Gorzen | Duiven en kwartels

Otto van Reesweg 45
4105 AB Culemborg
info@speciaalclub.nl