|
|||||||||||||||||||
GOUDVOORHOOFD
BLADVOGEL Chloropsis aurifrons
Ondersoorten: GELUID LEVENSWIJZE
Ze leven in de bomen van de bossen aan de voet van gebergten en in heuvels; de
luide roep laten ze vaak horen, vooral in de broedtijd. Voeding: insekten,
vruchten, nektar en zaden. Broeden in middelhoge bomen, maar er zijn ook nesten
gevonden op 12 m hoogte. Het nest is vaak in de vork van een horizontale tak.
Van grassen, bast, mos, spinnewebben, vezels en kleine wortels wordt een diep
komvormig nest gebouwd. Broedtijd: eind mei tot eind juli. Legsel: 2-3 witte
eieren met roodachtige tint, voorzien van rood-bruine vlekken en streepjes. ALGEMEEN
Kwamen voor het eerst in 1873 naar Europa (dierentuin Berlijn), 1 jaar later
ook in Londen. Ze worden veel gehouden om hun uitstekende zang, de fraaie kleuren
en hun rustig gedrag, ook in hun geboorteland zijn het geliefde kooivogels. De
jongen worden daar vaak kort voor het uitvliegen uit het nest gehaald en met de
hand grootgebracht. Het gehele jaar door fluiten ze, behalve in de ruitijd (juli
tot september). In een grote voliere is de boogvormige, niet snelle, maar
elegante vlucht niet vaak te bewonderen, want de vogels houden zich meestal in
hun kleine afgebakende gebied op en springen daar graag van tak naar tak. In
een kooi of kleine voliere moet een vogel alleen of een paartje worden
gehouden, want hun territorium wordt niet alleen tegenover soortgenoten, maar
ook tegenover andere medebewoners energiek verdedigd. Voortdurende en vaak
bloedige vechtpartijen zijn het gevolg als 2 mannen zich in een ruimte
bevinden. Ze baden graag. GEWENNING
Op een warme plaats onder brengen. Vaak hebben pas ingevoerde
Voedsel:
zie Voeding, beslist honingmelk geven, dit versterkt de vogels in korte tijd.
Voer- en drinkbakjes halverwege de volierehoogte aanbrengen, daar de vogels
niet graag op de bodem komen. HUISVESTING Zijn zowel voor kooi (minstens 1 m lang), vitrine als voliere geschikt. Als ze in een kooi worden gehouden, kranten waarop zand op de bodem leggen. Het heeft geen zin om zachte planten in de vitrine of voliere te plaatsen, daar deze vogels graag met hun snavel kleine bladeren en bloemen van de planten aftrekken. Alleen in een gezelschapsvoliere onderbrengen als deze niet te klein is (zie Algemeen). Overwintering moet vorstvrij geschieden, bij minimaal 10° C. VOEDING Universeelvoer vermengd met gedroogde miereeitjes, wat vruchtesap, zachte fijn gesneden vruchten (bijv. kersen, frambozen en druiven) en eigeel. Verder een grote verscheidenheid aan vruchten zoals zachte peren, druiven, sinaasappels, stukjes appel, bananen, aardbeien, kruisbessen en vlierbessen, honingwater (dagelijks 1 theelepel bijenhoning op ca. 50 cm3 volle melk), waardoor 1 keer per week het geel van 1 rauw ei wordt gemengd. Dagelijks per vogel 4-6 meelwormen geven. In de winter worden klein gesneden geweekte vijgen, dadels en rozijnen door het universeelvoer gemengd. KWEEK
Een kweekresultaat is tot nu toe niet bekend; de kweek loopt meestal op niets
uit, omdat het paartje niet goed harmonieert. Voorwaarde voor resultaat is een
grote vlucht, waarbij bij de inrichting rekening is gehouden met het biotoop
(zie Levenswijze) en met een temperatuur van minstens 20 ° C. MEDISCHE AANWIJZINGEN Als te veel meelwormen worden gevoerd, kunnen de oogleden ontstoken raken en kunnen gezwellen aan de poten ontstaan, waaraan de vogels vaak sterven. Bij gebrek aan dierlijk eiwit, bijv. melk, miereeieren, meelwormen (niet te veel!), kleine insekten en eigeel, kunnen zich voedingsstoornissen voordoen, waarbij de vogels aanvankelijk vermageren en later diarree krijgen.
|
|||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||
|