Familie
Ramphastidae - Toekans
Halsbandarassari
Pteroglossus
torquatus (Gmelin)
Beschrijving
man: kop en hals zwart met groenachtig waas, roodbruine nekband. Bovenrug,
vleugels en staart groenachtig zwart, verdere rug, stuit en bovenstaartdekveren
rood. Zwarte borstvlek, die aansluit aan de groenachtig zwarte hals. De
lichtgeel met rood vermengde onderzijde
wordt
onderbroken door een rood met zwart vermengde band, die dwars over de buik
loopt. De dijen zijn bruin. Oog geel, rond het oog is een naakte huid, die van
voren blauw-groen is en naar achter toe rood- achtig wordt. Bovensnavel gelig
wit, aan de wortel is een roodachtige vlek, bovenop en aan de punt is hij
zwart, aan de zijkanten zwarte vlekken; ondersnavel zwart met aan de wortel
witte band. Poten grijs. De pop en de man zijn gelijkgetekend.
Lengte:
36 cm.
Ondersoorten:
verspreiding:
Pteroglossus torquatus torquatus (Gmelin) : Midden-Amerika, van
Veracruz en Oaxaca tot in het gebied van het Panama-Kanaal;
P.t. erythrozonus (Ridgway) Zuid-Mexico, Noord-Guatemala en Honduras; P.t.frantzii
(Cabanis) de
kusten van de Stille Oceaan in Costa-Rica en West-Panama;
P.t. rluchalis (Cabanis) Noord-Columbia en de kusten van Noord-Venezuela;
P.t.pectoralis (Todd) gebied van Maracaibo in Venezuela.
GELUID
De roep is een kraaiachtig gekras, dat vaak herhaald wordt. Een eigenlijke zang
ontbreekt.
LEVENSWIJZE
Leven in de tropische zones tot maximaal I350 m hoogte, zelden in de sub-tropen. Leven in bomen in dichte wouden en aan de oever van riviertjes,
zelden in open gebieden. Bij voorkeur zitten ze in hoge boomkruinen, vaak met
5-8 exemplaren tezamen. Ze huppen handig van tak naar tak, vliegen doen ze
meestal alleen in de ochtend- en avonduren. Op de grond komen ze alleen om te
drinken en afgevallen vruchten op te rapen. Paren blijven zelfs in een groep
tezamen. Voeding : rijpe vruchten, bessen, insekten, hagedissen en andere
kleine dieren. Broeden in holen in bomen, vaak 20-30 m boven de grond.
Nestmateriaal wordt niet gebruikt, de eieren liggen op wat houtmolm, want de
vogels reinigen voor het betrekken de nestholte, die waarschijnlijk ieder jaar door
hetzelfde paar gebruikt wordt. Legsel: 2-4 witte eieren, die pas na het leggen
van het laatste ei afwisselend door man en pop gedurende 16 dagen bebroed
worden, waarbij ze veel samen in het nest zijn. De jongen vliegen na ongeveer
45 dagen uit.
De
broedtijd valt in de droge periode. 1 broedsel per jaar, soms 2.
ALGEMEEN
Voor het eerst in 1870 in Europa ingevoerd (Londense dierentuin). Ze worden
graag gehouden, veelal in dierentuinen. Ze hebben opvallende kleuren, een grote
vertrouwelijkheid en zijn erg monter. In hun geboorteland worden ze vaak door
inheemsen uit het nest gehaald en met de hand grootgebracht; zodra ze
zelfstandig zijn bewegen ze zich meestal vrij in de dorpsgemeenschap. Ze zijn
uitgesproken nieuwsgierig, onder elkaar en met andere toekans zijn ze
verdraagzaam. Er bestaat, zoals bij kippen, een bepaalde rangorde. Ze baden
graag.
GEWENNING
Niet moeilijk, daar veelal uit het nest gehaalde jongen in de handel komen.
Deze zijn reeds vertrouwelijk en aan het voedsel gewend. In een warme ruimte
onderbrengen.
HUISVESTING
Voor een kooi is deze beweeglijke en grote vogel niet geschikt, in een voliere
(minimaal 1,5 x 2 x 2 m) doen ze het echter voortreffelijk. Ze kunnen in het
voorjaar ook in een buitenvoliere met een droog en tochtvrij nachthok worden
ondergebracht. Er moeten in deze voliere wat schaduwplekken zijn, die door de
vogels bij volle zon kunnen worden opgezocht. Als de vogels de hele zomer in de
buitenvoliere hebben doorgebracht en na de herfst langzaam de winter ingaan,
kunnen ze rustig in de buitenvoliere blijven, als ze de nachten maar in het
nachthok doorbrengen. Het nachthok moet vorstvrij zijn en eventueel licht
verwarmd worden. Niet met kleine vogels samenhouden.
VOEDING
Zachtvoer (aardappels, kleine gesneden wortelen, geschaafd vlees, kwark,
havermout en gekookte rijst), zoete vruchten (appels, peren, pruimen, bananen,
abrikozen, kersen, druiven, sinaasappels, bessen, dadels, vijgen en rozijnen),
die kort gesneden moeten worden.
In de
winter naast de vruchten die vers te krijgen zijn (bijv. appels en peren)
vruchten uit blik geven. Verder eten ze grote insekten, jonge kale muizen en
jonge kale mussen.
Over
een kweekresultaat is niets bekend.
MEDISCHE
AANWIJZINGEN Voedsel alleen in glazen, porseleinen- of plastic bakken geven, in
geen geval in metalen bakken, daar hierin het voedsel gemakkelijk verzuurt, met
spijsverteringsmoeilijkheden tot gevolg. Bij het gebruik van zinken bakken kan
door gisting en verzuring van het voedsel vergiftiging ontstaan.