Lazulivink
- Passerina amoena (Say)
Beschrijving:
Mannetje (bruiloftskleed), kop, hals en zijkanten van borst blauw, bovenrug
blauw-grijs, kleine vleugeldekveren leigrijs, de middelste wit en de grote
zwart met blauwe zoom en witte punten, slagpennen zwart met blauwe buitenzoom,
benedenrug en stuit blauw. Staartveren zwartachtig grijs, blauw omzoomd, teugel
grijs-blauw, keel lichtblauw, kropstreek en borst oranje-bruin, verdere
onderzijde wit. Oog grijsbruin, snavel bruinachtig-zwart, poten zwartachtig.
Rustkleed: grote vleugeldekveren hebben witte punten, binnenste kleine
slagpennen wit omzoomd, overige veren met zandkleurige zomen en punten.
Pop:
voorhoofd witachtig, bovenkop tot bovenrug bruin, schedel met blauwige tint,
kleine vleugeldekveren blauw-grijs, overige veren en de slagpennen
zwartachtig-bruin met blauwe zomen, de punten van de
middelste en grote vleugeldekveren gelig-wit, verdere bovenzijde grijs-bruin,
staartveren bruin, blauw gezoomd, onderzijde lichtgeel- bruin, zijkanten van borst
donker gestreept. Jongen: bovenzijde grijsbruin,
onderzijde witachtig-geel, borst vaak wat donker gestreept.
LENGTE 12-13
cm.
Ondersoorten:
Geen.
Verspreiding:
Westelijke U.S.A., Canada (Alberta, Zuidoostelijk Saskatchewan); in de winter
in Mexico.
GELUID:
De zang is melodisch, wat eentonig.
LEVENSWIJZE:
Leven in struiken en bomen aan de randen van bossen, zijn ook veel in parken en
tuinen te vinden. Ze leven paarsgewijze en zijn niet schuw. Vaak is vanuit een
struik of boom de zang van de mannetjes te horen, zowel bij zon als bij regen.
Voeding: zaden, knoppen, bessen en kleine insekten. Broeden in dichte struiken,
het nest maken ze in de vork van een tak (op een hoogte van ca. 1 meter) van
gras, worteltjes en schorsen bekleden het met insektenspinsel, pluis en
haren. Broedtijd: als van Europese zangvogels. Daarna trekken mannen en vrouwen
in grotere vluchten naar het zuiden; de mannetjes keren in het voorjaar voor de
vrouwtjes terug naar de broedgebieden.
ALGEMEEN
Voor het eerst in 1823 door Say beschreven. In de tweede helft van de vorige
eeuw voor het eerst in Europa nu en dan ingevoerd. Pas in 1894 kwamen ze in
grotere aantallen op de vogelmarkt. Ze verliezen snel hun schuwheid. In hun
geboorteland worden ze veel in kooien gehouden.
Bescheiden
en sterke vogel. Ze baden graag.
Gewenning
huisvesting en voeding is gelijk aan de Indigovink.
KWEEK:
reeds enige keren gelukt. Het beste is de vogels in een flink met struiken beplante
volière onder te brengen.
Nestgelegenheden:
korfjes en nestbakjes met twijgen in dichte struiken aanbrengen. Voor het
nestmateriaal zie de levenswijze.
Het
legsel bestaat uit 3-5 blauwwitte eieren.
Alleen
het popje broedt. De broedduur is ca 13 dagen.
Opfokvoer:
zeer veel levend voedsel (zie Voeding), zachtvoer (beschuit vermengen met
hardgekookt ei), veel groenvoer, halfrijpe gras- en onkruidzaden, gekiemde
zaden. De jongen vliegen na 11-13 dagen uit en worden nog door de beide ouders
gevoerd. Jeugdrui begint in ongeveer de derde levensmaand.
In de
wintermaanden 2 x per week 1-2 druppels van een multivitaminepreparaat in het
drinkwater geven.