Roodoorbuulbuul Pycnonotus jocosus (Linnaeus)

Beschrijving: Bij de man zijn de bovenkop en de spitse naar bovengerichte kuif zwart, verdere bovenzijde bruin. Slagpennen donkerbruin, evenals de staart, punten van de veren zwartachtig, de 4 middelste veren hebben een witte vlek aan de punt van de binnenvlag, bij de buitenste veren zijn de punten van de buitenvlag wit. Oorstreek  met mat glanzende karmijnrode vlek, daaronder witte langwerpige vlek, die van onderen door een zwarte band omzoomd is. Onderzijde wit, naar de flanken toe meer bruinig, aan de zijkanten van de borst hebben ze een donkerbruine dwarslopende band. Onderstaartdekveren rood. Oog : bruin, snavel zwart, poten donker hoornkleurig. Pop kleiner dan de man, rug en onderstaartdekveren lichter gekleurd, oorvlek  kleiner. De jongen hebben een bruine bovenkop zonder rode oorstreek.

LENGTE 20 cm.

Ondersoorten:

Verspreiding: Pycnonotus jocosus fuscicaudatus (Gould): Westelijk  India; P j.abuensis (Whistler): Noord-Bombay, het Zuidwesten van Rajasthan;  P j. pyrrhotis (Bonaparte) : Nepal, Noord-India, Oosten van Punjab oostelijk tot Bihar; P j. emeria (Linnaeus): Oostelijk India tot Bengalen, zuidoostwaarts tot Zuid-Birma en Zuidwest-Thailand; op  Mauritius zijn ingevoerde vogels; Pj.wistleri Deignan: Andamanen-eilanden, op de Nicobaren zijn ze ingevoerd; Pj.monticola (McClelland): langs de Himalaya van Sikkim oostwaarts door Assam,Noord-Birma tot West-Yunnan; P j.pattani Deignan : Thailand tot Noordelijk Maleisie, Zuid-Laos, Cambodja en ZuidVietnam; P j. hainanensis (Hachisuka) Zuid-Vietnam, Noord-Vietnam, West-Kwangtoeng en het eiland Naochow (Naozhoudao); Pj.jocosus (Linnaeus):Kwangsi, Oost-Kwangtoeng, Hongkong;in Nieuw Zuid-Wales (Australie) zijn ze geimporteerd.

GELUID: Roep `pettigroe', de zang is wielewaalachtig, maar niet zo afwisselend, ongeveer als volgt: `die - dio - dio - di - dio juu - juu - juu - juu' of `de - diejuu, dejuu',het is aangenaam en goed klinkend.

LEVENSWIJZE Leven aan de randen van oerwouden, parken, plantages, tuinen en zelfs in dorpen. Ze leven in groepen en houden zich meestal in dichte struiken en gebladerte op, komen zelden op de grond.

Voeding: insecten en vruchten. Het nest maken ze in struiken, op begroeide veranda's en tegen de wanden van hutten.

Nest : brede nap, gemaakt van grassen, kleine wortels en bladeren. Broedtijd: december- juli, 1 broedsel per jaar.

ALGEMEEN Kwamen reeds lang geleden naar Europa, in 1857 waren ze al in Artis in Amsterdam, in 1865 ook in Londen; sedertdien regelmatig en in grote aantallen in de handel. Ze worden graag gehouden om hun zang, hun levendig gedrag en omdat ze niet schuw zijn. In hun geboorteland, vooral in India, is het een van de meest gehouden kooivogels. Tegenover andere vogels zijn ze verdraagzaam, maar tegenover soortgenoten agressief. Na gewenning zijn ze gemakkelijk te houden en sterk. Baden graag.

GEWENNING Wildvang komt meestal zwak in Europa aan, ze zijn schuw en hebben behoefte aan warmte. In de begintijd fruit, verse miereneieren, meelwormen en een goed universeelvoer geven, echter niet te veel fruit, want dan eten ze geen universeelvoer. De vogels onderbrengen in een kleine voličre of grote kooi.

HUISVESTING Goed geschikt voor een kooi (minimaal 80 cm lang), takken als zitstokken aanbrengen. Minstens 2 keer per dag vrij in de kamer laten rondvliegen, met wat meelwormen in de kooi teruglokken.

Ideale vogels voor een gezelschapsvoličre, waar ze het beste paarsgewijze kunnen worden gehouden, niet meerdere exemplaren van dezelfde soort tezamen houden (zie Algemeen). Gezonde vogels, die goed in conditie zijn, kunnen in de buitenvoličre worden ondergebracht, waarin ze ook kunnen blijven, als er maar een nachthok aanwezig is.

VOEDING: Universeelvoer vermengd met wat fijn gesneden runderhart, bessen, stukjes fruit en gedroogde miereneitjes, verder verse miereneieren, kleine rupsen, wormen en meelwormen (zie ook Gewenning).

KWEEK Reeds meermalen gelukt, zowel in een grote kooi als in een voličre, het beste is een paartje alleen te houden. Begin van broedtijd: mei, 1 broedsel per jaar. Balts: met hangende vleugels, gespreide staart en opgeheven kuif danst de man om de pop. Voor de nestbouw jaagt de man fel achter het popje aan. Nestgelegenheden: vaak maken ze tussen stevige takken van struiken een vrijstaand nest van berkenbast, droge grashalmen, bladeren, wortels en kokosvezels, overwegend door de pop. Vaak ook maken ze het nest in een kanarienestkastje of een broedkorfje. De nap is meer of minder breed.

Legset: 2-4 roodachtig grijze eieren met zwarte, rode en purperkleurige vlekken.

Met broeden wordt bij het leggen van het voorlaatste ei begonnen. Bij het broeden wordt de pop slechts af en toe door de man afgelost.

Broedtijd: 11 dagen.

Opfokvoer: verse miereneitjes, pissebedden, sprinkhanen, muggenlarven en meelwormen. Beslissend voor een goed kweekresultaat is de mogelijkheid om de vogels een grote hoeveelheid afwisselend levend voedsel te geven. man en pop voeren. De jongen verlaten na 11-12 dagen het nest en kunnen dan nauwelijks vliegen; ze worden dan nog lange tijd gevoerd, pas vanaf de 20e dag eten ze zelfstandig. Niet v66r ze 35 dagen oud zijn van de ouders scheiden.

MEDISCHE AANWIJZINGEN Als een nest lange tijd aan de zon is blootgesteld, dan op het dak van de voličre wat takken met bladeren ter bescherming zetten, anders krijgen de jongen een zonnesteek.


Terug naar de homepage

Tropische vogels | Afrikaanse prachtvinken | Australische prachtvinken | Zebravinken | Japanse meeuwen | Wevers en wida's
| Insecteneters | Vruchteneters | Gorzen | Duiven en kwartels

Otto van Reesweg 45
4105 AB Culemborg

Telefoon: 0345-518326

E-mail: info@speciaalclub.nl