Volgens Rutgers, die deze vogel beschrijft in
deel 2 van zijn boek Tropische volierevogels als Coliuspasser axxillaris, is
de kop en rug van de man zijdeachtig zwart. De rode schoudervlek is bij jonge
vogels oranje. De vleugels zijn zwart met een bruine tekening. De staart en
de poten zijn zwart, het oog bruin en de snavelgrijs.
De pop is zandkleurig, aan de bovenzijde met
zwarte vlekken, keel en midden van de buik wit, een oranje schoudervlek met
zwarte vlekken. Vleugel en staart zwartbruin, met lichtbruine zomen.
Roodbruine snavel, bruinhoornachtige poten.
De 7 ondersoorten tonen alle enkele heel
kleine verschillen.
Voor de paring gaat een in de lucht
uitgevoerde dans vooraf, waarbij de man een knarsend met fluittonen gemengd
geluid laat horen.
Ze bouwen een vrijstaand nest in een lage
struik. Ze gebruiken halmen om het bolvormige nest te vlechten.
De man verjaagt alle vogels uit de nabijheid
van het nest . De pop voert eerst miereneieren, dan meelwormen en zaden,
liefst gekiemde witzaad en gierst, oud geweekt witte brood en groenvoer.
Het nest wordt door de pop schoon gehouden.
Na het uitvliegen keren de jongen niet eer in het nest terug. De pop
voert de jongen alleen de man verdedigt de jongen tegen andere vogels. Na 14
dagen eten de jongen al zelf, ze lijken dan op de pop maar zijn wat matter
van kleur.
De meeste kans van slagen is als men een paar
poppen met een man in een goed beplante voliere samen brengt.