Schamalijster Copsychus malabaricus (Scopoli)

Beschrijving man: kop, rug, kleine en middelste vleugeldekveren blauw-zwart glanzend, grote vleugeldekveren en slagpennen zwart met matte rood-bruine buitenzomen, bij de kleine slagpennen loopt dit niet tot de punt door. Ondervleugeldekveren witachtig, stuit en bovenstaartdekveren wit, middelste verlengde staartveren, zwart, die van opzij hebben witte punten, de buitenste zijn wit. Keel en bovenborst glanzend blauw-zwart. Onderzijde sterk kastanjebruin, oog bruin, snavel zwart, poten licht vleeskleurig. De bij de man warte veerpartijen zijn bij de pop donkerbruin grijs, onderzijde matbruin, zijkanten van hals en kop lichtgrijs/bruinachtig met roestgele vlekken. De buik is witachtig.

De jongen zier er uit als de pop, maar de jonge man is te herkennen aan de licht gebogen ring rond het ooglid, bij de pop is deze glad en lichter.

LENGTE Ca. 25 cm.

Ondersoorten en verspreiding
Copsychus malabaricus malabaricus (Scopoli) : India 
C.m.leggei (Whistler): Ceylon; C.m. dicus (Baker) : van Nepal langs de voet van de Himalaya via Sikkim, Bhutan tot Assam, zuidwaarts tot Uttar Pradesh en Noordelijk Andhra Pradesh;
C.m. albiventris (Blyth): Andamanen-eilanden;
C.m. interpositus (Robinson & Kloss): Birma, Thailand, Noord- en Zuid-Vietnam, Laos;
C.m.minor (Swinhoe): eiland Hainan;
C.m. mallopercunus (Oberholser): schiereiland Malakka en de eilanden voor de kust, Zuidoost-Sumatra;
C.m. tricolor (Vieillot) : Sumatra, Riau Archipel, Bangka, Billiton, Karimata-eilanden en Java;
C.m. mirabilis (Hoogerwerf ): eiland Panaitan (zuidelijk van de Straat Sunda);
C.m. melanurus (Salvadori) : de eilanden Simeulue, Lasia, Babi, Nias, Siberut en Pagai (alle westelijk van Sumatra);
C.m. opisthopelus (Oberholser) : de eilanden Tuangku, Bangkaru, Telo, Tanahmasa, Tanahbala en Banjak (alle westelijk van Sumatra);
C.m. javanus (Kloss) : West- en Midden-Java;
C.m.omissus (Hartert): OostJava;
C.m. ochroptilus (Oberholser): Anambas-eilanden;
C.m. eumesus (Oberholser): Natuna-eilanden;
C.m.suavis (Sclater): Kalimantan (niet in het Noorden);
C.m.nigricauda (Vorderman): Kangean-eilanden en het eiland Matasiri (in de Java-Zee).

GELUID De lokroep is een zowel luid als zacht `tak-tak', bij gevaar een scherp `tsjek-tsjek' of `ziek-ziek'. De zang bestaat uit welluidende melodische strofen, die vermengd worden met `klakgeluiden' en uit de omgeving overgenomen geluiden.

LEVENSWIJZE Leven in de dichte struiken in de oerwouden, vooral in bamboestruiken, zowel in het vlakke land als in heuvelachtige streken. Ze zijn veel te vinden aan de oevers van riviertjes. Leven paarsgewijze, vaak op de grond naar voedsel zoekend. Vooral 's morgens en 's avonds laten ze hun prachtige zang horen. Voeding: alle soorten insekten, bessen, vruchten en bloesems. Ze broeden in ondoordringbaar struikgewas en in holen in bamboestammen. Het nest is een diepe kom, stevig gebouwd van grassen, bast en vezels.

ALGEMEEN Voor het eerst in I880 door Chr. Hagenbeck ingevoerd en sindsdien regelmatig in de handel. De veelzijdige en mooie zang, het prettige gedrag en de tamheid zorgen er voor dat ze steeds veel gevraagd worden. Vooral pas gevangen vogels laten zulke onnavolgbaar mooie strofen horen, dat het onmogelijk is deze weer te geven; de schama's worden dan ook tot de beste zangers gerekend. Gekweekte vogels en zeer jong ingevoerde vogels hebben niet zo'n uitgebreid repertoire, daar ze een goede voorzanger missen. Door de voeding kan de intensiteit van de zang worden beinvloed (zie Voeding). Bij een juiste verzorging kunnen ze vrij oud worden, tot 26 jaar is bekend. Tegenover andere vogels meestal niet agressief, hoewel alleen gehouden mannen soms zeer agressief kunnen worden, daarom opletten als ze in een gezelschapsvoliere worden geplaatst. Jaarlijkse rui: juli/september.

Ze baden graag.

GEWENNING Niet moeilijk. Ze moeten in een grote kooi (80-100 cm lang) worden ondergebracht, deze kooi moet een zachte bovenkant hebben en zitstokken van zachthout (takken). Bodembedekking : Goed vocht opnemend papier. Voedsel: universeelvoer, verse miereeitjes, sprinkhanen, rupsen en andere insekten. Dierlijk voedsel vermengen met zachtvoer en wat dode meelwormen op het voer leggen. Zodra een vogel aan het voedsel gewend is en zijn schuwheid heeft verloren, kan hij in de voor hem bestemde kooi of voliere worden overgeplaatst.

HUISVESTING Zowel voor kooi als voliere geschikt. Als de vogel om zijn zang wordt gehouden, dan alleen in een kooi (80 x 35 x 45 cm) onderbrengen. Bodembedekking: meerdere schuifladen met goede bosaarde vullen, zitstokken zodanig plaatsen dat hieronder vloeipapier kan worden gelegd, dat vaak verwisseld moet worden (geur en pootziekten). Dagelijks moet de vogel enige tijd in de kamer kunnen rondvliegen. Vooral als paren zijn het ideale volierevogels, die in een ruime voliere ook met kleinere vogels kunnen worden samengehouden, zie echter Algemeen. Overwintering in een vorstvrije ruimte.

VOEDING Zie Gewenning. Bovendien door het universeelvoer klein gesneden vogel muur en paardebloem, bessen en stukjes appel en peer mengen. Alle soorten in sekten, gedroogde miereeieren en liefst zo weinig mogelijk meelwormen (als er voldoende ander levend voer is, kunnen ze geheel worden weggelaten, zie Medische Aanwijzingen). Als er veel dierlijk voedsel wordt gegeven, zal de zang vuriger en luider worden.

KWEEK Reeds vaak gelukt, maar ook mislukt door ontoereikend opfokvoer. Voor de kweek kunnen schama's het beste paarsgewijze worden gehouden, dan is ook kweek in een kooi mogelijk, maar de meeste kansen zijn er in een goed beplante binnen- of buitenvoliere. Begin van broedtijd: mei/juni (in buitenvoli~re), april/mei (in verwarmde binnenvoliere); 2 broedsels per jaar. Balts: de man begint voordien reeds de pop op te jagen. Met wippende opgerichte staart, hangende vleugels en opgezette kop- en stuitveren springt hij rond de pop daarbij luid zingend. Nestgelegenheden: meestal broeden ze in halfopen nestkastjes, kanarienestkastjes, in nissen en oude lijsternesten, zelden bouwen ze een vrijstaand nest in het struikgewas. Het nest wordt in hoofdzaak door de pop gebouwd. Nestmateriaal: halmen, berkebasten, worteltjes en mos, voor de bekleding van het nest kokosvezels, korte haren, fijne halmen en loof. Legsel: 4-6 lichtgroene eieren met bruine vlekken. Overwegend wordt door de pop~ gebroed, af en toe slechts door de man afgelost, wel komt hij de broedende pop voeren.

Nestkontrole moet worden afgeraden.

Broedtijd 11-12 dagen. Opfokvoer: grote hoeveelheden verse miereeieren, sprinkhanen, kleine slakken, pissebedden, wasmottelarven, grotere vliegen, nachtvlinders, meelwormen en universeelvoer (zie Voeding). Verse tuin- en bosaarde geven. Beslissend voor het succes van de kweek is de grote hoeveelheid en de veelzijdigheid van het levende voer. Vooral de eerste dagen voert alleen de pop. Na het uitkomen van de eieren kan men de oudervogels vrij in de tuin laten vliegen, waarmede een optimale voedering van de jongen wordt bereikt. 1-2 dagen voor het uitvliegen van de jongen (na 10-13 dagen) de voliere weer sluiten. De jongen worden nog 14-18 dagen door de ouders gevoerd, maar als ze 20

dagen oud zijn beginnen ze al zelf te eten. Als ze zelfstandig zijn van de ouders scheiden, zodat ze het volgende broedverloop niet kunnen verstoren.

Medische aanwijzingen Als te veel meelwormen worden gegeven, bij te harde zitstokken, bij onjuiste bodembedekking en vuil badwater, vervuilen de poten en raken ontstoken. Dit is moeilijk te genezen, daarom proberen te voorkomen.

 


Terug naar de homepage

Tropische vogels | Afrikaanse prachtvinken | Australische prachtvinken | Zebravinken | Japanse meeuwen | Wevers en wida's
| Insecteneters | Vruchteneters | Gorzen | Duiven en kwartels

Otto van Reesweg 45
4105 AB Culemborg

Telefoon: 0345-518326

E-mail: info@speciaalclub.nl