Witkuifgaai
- Garrulax leucolophus (Hardwick)
Familie
Timaliidae - Timalies
Beschrijving
man: teugel, oogstreek en oorstreek
zwart, verdere kop en kuif wit, achterhoofd grijs, begrensd door een band met
een roestrode tint, verdere bovenzijde olijfbruin, slagpennen donkerbruin met olijfbruine
zomen. Staart donkerbruin, aan de basis meer olijfbruin. Hals wit, borst donker
roestbruin, verdere onderzijde olijfbruin. Oog bruin, snavel zwart, poten
grijs-zwart.
De pop
is gelijkgetekend aan de man. De jongen zijn matter dan de volwassen vogels, de
staartveren zijn spitser.
LENGTE
28 cm.
ONDERSOORTEN,
VERSPREIDING
Garrullax leucolophus leucolophus (Hardwick): Himalaya, oostwaarts
via Nepal, Sikkim, Buthan tot Assam (Noordelijk van de Brahmaputra); G.l.patkaicus
(Reichenow): Assam (Zuidelijk van de Brahmaputra), Noord-Birma, West-Yunnan;
G.l.
belangeri (Lesson) Zuid-Birma, Zuidwest-Thailand;
G.l. diardi (Lesson) :
Zuid-Birma, Thailand, Zuidoost-Yunnan, Noord- en Zuid-Vietnam, Laos, Cambodja;
G.l. bicolor (Hartlaub) Bergachtige streken van Sumatra.
GELUID
Roep `Guk, guk', lijkt op die van de Europese ekster, vaak ook luide
roepgeluiden, die aan menselijk lachen doen denken. De zang bestaat uit een
aantal fluittonen, die ze luid voordragen.
LEVENSWIJZE
Ze leven in wouden tot een hoogte van ca. 2000 meter, vaak in groepen van 20-30
dieren. De luide roep en het `lachen' zijn veel te horen. Ze houden zich het
meest op de grond op. Voeding: vruchten, bessen, kevers, wormen, kleine vogels
en zoogdieren. Broeden in hoge struiken en kleine bomen; het nest dat tussen
twijgen wordt gebouwd, bestaat uit slordig verwerkte halmen, stengels, korte
twijgen en ranken en wordt bekleed met zacht gras en stengeltjes. Broedtijd:
maart tot augustus. Jaarlijks 1 (2?) broedsels.
ALGEMEEN:
In 1876 voor het eerst in Europa ingevoerd (Artis Amsterdam en Londense
dierentuin). Tot de eeuwwisseling waren ze zelden in de handel, sindsdien
echter regelmatig op de vogelmarkt. Vanwege hun temperament, de mooie meestal
opstaande kuif en het feit dat ze geenszins schuw zijn, worden ze veel
gehouden.
Hoewel
ze niet schuw zijn, worden ze toch nooit tam. De vogels kennen hun verzorger en
de mensen uit de omgeving precies en begroeten vreemden temperamentvol met een
luid geroep. Ze kunnen met vogels van gelijke grootte goed worden
samengehouden, echter niet met kleinere vogels en beo's, die ze vaak doden. De
verzorging is gemakkelijk, zowel in kooi als volière.
Het
luide roepen is in een kamer al gauw storend. Jaarlijkse rui: juli/augustus. Ze
baden graag.
GEWENNING
De vogels komen in zeer goede conditie in Europa aan. Het beste kunnen meerdere
exemplaren tezamen in een kleine binnenvliegen worden ondergebracht. Voedsel:
zie Voeding, vooral vruchten.
HUISVESTING
Minder geschikt voor een kooi (minimaal 1,5 m lang). Het zijn voortreffelijke volièrevogels,
die het vooral in een buitenvolière (3 x 2 x 2 m) goed doen. In de volière
dikke takken aanbrengen, in een grotere volière kunnen ook struiken en lage
bomen gezet worden. Ze kunnen in een buitenvolière met nachthok overwinteren.
VOEDING
Fruit, bessen, universeelvoer, kwark, sprinkhanen, slakken, kevers, wormen,
jonge levende of dode muizen, haver, kanariezaad en raapzaad.
KWEEK:
Zelden gelukt, volledige bijzonderheden zijn niet bekend. Begin van broedtijd
mei-juni. Legsel: 4-6 witte glanzende eieren, man en pop broeden. De eieren
komen na 14 dagen uit. Opfokvoer: overwegend levend voedsel (zie Voeding). Vaak
worden de jongen als ze een paar dagen oud zijn uit het nest geworpen, de
oorzaak hiervan is waarschijnlijk foutief of ontoereikend voedsel. Beide ouders
voeren.
MEDISCHE
AANWIJZINGEN Bij ingevoerde vogels
kunnen, na de gewenningsperiode, de veren die gebroken zijn worden
uitgetrokken, de nieuwe veren zijn er in 4-6 weken. Zolang de vogels nog schuw
zijn geen beschadigde vleugel- of staartveren uittrekken, anders bestaat de
kans op het verbrijzelen van de bloedschachten.