Zilveroornachtegaal Leiothrix argentauris (Hodgson)

Beschrijving man: voorhoofd geel, bovenkop en zijkanten van kop zwart op een zilverkleurige oorvlek na, nek en zijkanten van hals halsbandvormig geel-oranje. Rug, vleugeldekveren, binnenste slagpennen en stuit olijfgrijs, grotere slagpennen en slagpendekveren bovendien met gele omzoming, de zwarte slagpennen hebben een gele rand. De slagpendekveren worden naar de punt toe lichter geel, alleen de buitenste hebben aan de basis een donkerrood waas. Bovenstaartdekveren hebben een bruinachtige oranje kleur, de staartveren zijn grijs-bruin, naar de punten toe zwartachtig, de middelste echter olijfgeel, sommige met oranjekleurige rand. Een smalle zwarte streep begrenst aan de onderkant de oorvlek. Voorhals oranjekleurig, krop helder rood, verdere onderzijde olijfgrijs/groenachtig, onderstaartdekveren als bovenstaartdekveren. Oog bruin, snavel geel, poten gelig-vleeskleurig. De pop is matter dan de man, de rug meer grijs, onderzijde witachtig-grijs. De jongen hebben een zwarte bovenkop, zijkanten van kop bruinachtig-grijs, oorvlek zilvergrijs, onderzijde muisgrijs, buik meer witachtig, stuit grijs-bruin me mat oranje waas.

LENGTE 17 cm.

ONDERSOORTEN, VERSPREIDING
Leiothrix argentauris argentauris (Hodgson) : Himalaya van Garhwal oostwaarts door Nepal, Sikkim, Bhutan tot Assam (noordelijk van de Brahmaputra);
L.a.aureigularis (Koelz); van Assam (zuidelijk van de Brahmaputra) tot Zuidwest-Birma;
 L.a. vernayi (Mayr & Greenway): Noordoost Assam, Noord-Birma, West-Yunnan;
 L.a. galbana (Mayr & Greenway): Oost-Birma, Noord-Thailand, in het Westen tot Zuid-Birma;
L.a.rikketti (La Touche): Zuidoost-Yunnan, Noord-Vietnam, Noord-Laos, Zuid-Vietnam;
L.a. cunhaci (Robinson & Kloss): Zuid-Laos, Zuid-Vietnam;
L.a. tahanensis (Yen): het Schiereiland Malakka; L.a.rookmakeri (Junge): lokaal in Noordwest-Sumatra;
L.a.laurinae Salvadori: West-Sumatra.

GELUID Roep `tr-tr', bij gevaar `rerr, rerr, rerr' of `kerrer-rerrer'. De zang bestaat uit korte strofen van maar weinig verschillende tonen, die meer als een welluidende roep klinken. De loktonen van man en pop hebben evenals bij de Japanse nachtegaal opvallende verschillen en zijn ook hier een zekere geslachtsaanduiding.

LEVENSWIJZE Ze leven in de ondergroei en lage bomen van de bossen. In de broedtijd (mei/juni) leven ze paarsgewijze, anders in kleine groepjes. Voeding: insecten, bessen en zaden. De nesten worden over het algemeen hoger gebouwd dan bij de Japanse nachtegaal, vooral in het gebladerte van lage bomen. Het nest bestaat uit bladeren (bij voorkeur bamboebladeren) kleine wortels en halmen.

ALGEMEEN Pas in het begin van deze eeuw kwamen ze in wat grotere aantallen op de vogelmarkt, echter niet in zulke hoeveelheden als de Japanse nachtegaal. Afgezien van de minder fraaie zang, die in de kamer nog wel eens storend is, hebben ze dezelfde voordelen als de L.lutea, zijn echter wat minder sterk. Ze kunnen met Japanse nachtegalen worden samengehouden. De jaarlijkse rui in augustus/september verloopt zonder complicaties. Ze baden graag.

GEWENNING In het begin zijn ze wat zwak en gevoelig voor koude. Ze zijn zeer kieskeurig in het voedsel, overwegend insectenvoer geven, verder zie Japanse nachtegaal.

HUISVESTING Voor een kooi (minstens 80 cm lang) niet zo geschikt (zie Algemeen); worden ze toch in een kooi gehouden, dan dagelijks enige tijd in de kamer vrij laten vliegen. Twijgen als zitstokken gebruiken.

Bodembedekking: zand, dat regelmatig moet worden vernieuwd. Het zijn voortreffelijke volièrebewoners, ze hebben echter meer behoefte aan warmte dan de Japanse nachtegaal. Ze moeten in een onverwarmde binnenvolière overwinteren.

VOEDING Zie Japanse nachtegaal, echter nog afwisselender en meer levend voedsel.

KWEEK Vaak gelukt, maar niet steeds met succes. De beste kansen bestaan in een grote met struiken beplante volière. Het begin van de broedtijd ligt niet vast, is afhankelijk van de warmte in de kweekruimte, zoveel mogelijk in het late voorjaar laten vallen (levend voer). 2-3 broedsels per jaar. Nestgelegenheden: samengebonden twijgen, plankjes en nestkorfjes als basis voor het nest in dichte struiken aanbrengen. Als nestmateriaal kokosvezels, fijne worteltjes, zachte halmen en jute draden geven. De man voert het nestmateriaal aan, hetgeen door de man wordt verwerkt. Het nest is komvormig. Legsel: 3-4 witte eieren met roestbruine vlekken, vooral aan het stompe eind. Overwegend wordt door de pop gebroed, de man lost haar slechts voor korte tijd af. Broedtijd: 14 dagen. Opfokvoer: zie Japanse nachtegaal, beslissend zijn grote hoeveelheden levend voer, zowel man als pop voert. De jongen vliegen na ca. 11 dagen uit en worden nog goed 2 weken gevoerd, daarna van de ouders scheiden. Jeugdrui (deelrui): begint in de 4e week.

MEDISCHE AANWIJZINGEN Als ze met insecticide bestoven moeten worden (bij parasieten), worden de slijmvliezen beschermd door een spits zakje over de kop te schuiven.

 


Terug naar de homepage

Tropische vogels | Afrikaanse prachtvinken | Australische prachtvinken | Zebravinken | Japanse meeuwen | Wevers en wida's
| Insecteneters | Vruchteneters | Gorzen | Duiven en kwartels

Otto van Reesweg 45
4105 AB Culemborg

Telefoon: 0345-518326

E-mail: info@speciaalclub.nl