Volgens Rutgers, die deze vogel beschrijft in
deel 2 van zijn boek Tropische volierevogels als Coliuspasser macrocerus)
lijkt deze vogel veel op de geelrugwida . Hij
mist echter de gele bovenrug, die ook helemaal zwart is en heeft ook een
veel langere staart.
De lengte is dan ook 24 cm.
De mannen zijn in de rusttijd van de poppen
te onderscheiden aan enkele gele veren in de vleugels.
In de rusttijd worden grote zwermen
aangetroffen die bestaan uit geelschouderwida's en roodschedelwida's.
Tegen de paartijd lossen deze zwermen zich op en zoeken enige mannen omringd
door een aantal poppen een broedterritorium uit dat ze precies indelen en
waarbinnen ze geen indringers dulden.
De verzorging stemt geheel met die van andere wida's overeen.
Het voer bestaat uit zaad, gierst en witzaad,
maar ook uit paddi. Daarnaast worden universeel voer en ook insecten en
vruchtenvoer goed opgenomen
Wida's zijn sterke vogels, die echter slecht
tegen een natte zomer bestand zijn.
Hoewel ze tegen de koude bestand zijn kunnen ze 's winters toch beter in een
vorstvrij verblijf worden overgebracht.
Het zijn prachtige vogels voor op een vogelshow, ze moeten dan in een ruime
vitrine of vlucht worden ondergebracht. Helaas gebeurt het dan dat ze door
de verandering van temperatuur in de rui vallen en dus ook hun lange
staartveren laten vallen.