|
We kennen naast de nominaatvorm ook nog een aparte ondersoort de Agapornis pullaria ugandae. Beide soorten zijn hieronder beschreven. Pullaria's houden zich bij voorkeur op in open bosgebieden of in lichtbeboste savannen. Een groot deel van de dag brengen ze op de grond door op zoek naar voedsel. Ze hangen ondersteboven aan de hoge grashalmen om bij de zaden' te kunnen. Daarnaast leven ze van bessen, vruchten en bladknoppen. In kleine vluchten van zo'n 20 stuks ondernemen ze verre trektochten op zoek naar milletvelden waar ze een enorme ravage aan kunnen richten. In de natuur graaft de pop haar broedholte uit in bewoonde termietennesten, die zich op grote hoogte in de bomen bevinden. Ze leggen 3-6 witte eieren, die in 22 dagen worden uitgebroed. De jongen blijven daarna nog ca 6 weken in het nest voor ze uitvliegen. Ze zijn dan ca 15 cm lang. Deze soort wordt geringd met 4,5 mm ringen
Agapornis pullaria pullaria Herkomst: Afrika, in een brede straal van het westen tot Uganda en Ethiopië.
Uiterlijk van de man:
Voorhoofd, bovenschedel, wangen en bef oranjerood. Algemene lichaamskleur groen; borst, buik, flanken en anaalstreek meer geelachtig groen; mantel groen. Het vleugeldek is groen en geeft een ietwat gehamerde indruk. Grote vleugelpennen donkergrijs tot zwart. De vleugelranden vanaf de vleugelbocht zijn donker ultramarijnblauw met hier en daar enkele hemelsblauwe veertjes. De ondervleugeldekveren zijn zwart. De stuit is hemelsblauw. Bovenstaartdekveren groen; onderstaartdekveren meer geelachtig groen. De grote staartveren, die bijna geheel door de boven- en onderstaartdekveren worden bedekt, tonen gerekend vanaf de basis een rood-geel-en-zwarte dwarstekening; de uiteinden van de staart zijn groen. De snavel is tomaatrood. De oogring wordt gevormd door een band van kleine witte en blauwe veertjes.
De ogen zijn donkerbruin. De poten zijn grijs; nagels donkergrijs.
Uiterlijk van de pop: Voorhoofd, bovenschedel, wangen en bef bleek oranjerood. Het blauw in de vleugels ontbreekt. De ondervleugeldekveren zijn groen. Voor het overige geheel gelijk aan de man.
Uiterlijk van de jongen Voorhoofd, bovenschedel, wangen en bef geel. De ondervleugeldekveren van de mannen zijn zwart, die van de poppen groen. De snavel is roodachtig bruin met op de bovensnavel een zwarte vlekmasker rood, snavel rood, borst en buik lichtgroen, vleugeldekveren en rug donkergroen, buitenste slagpennen aan de punten zwart.
Als basis dieet geld een goed zaad mengsel voor agaporniden. Dit wordt aangevuld met fruit en onkruiden. In de broedperiode wordt ook eivoer in kleine hoeveelheden aangeboden. Grit ontbreekt natuurlijk nooit.
Agapornis pullaria ugandae De ondersoort Agapornis pullaria ugandae werd pas in 1908 ontdekt en beschreven. Bij deze ondersoort, die zoals de naam al aangeeft in Oeganda voorkomt, is de stuit bleek hemelsblauw. Verder is hij gelijk aan de nominaat vorm.
Standaardeisen
Van de
vogels die al langdurig in Nederland en Belgie worden gekweekt
hebben de vogelbonden eerst ieder voor zich, maar de laatste
jaren steeds meer gezamenlijk, standaardeisen opgesteld.
Via de technische commissies is onze speciaalclub daar bij
betrokken.
U kunt de standaardeisen downloaden van het internet.
Hieruit blijkt dat alleen de (licht) groene vorm wordt
beschreven.
De bestanden zijn in het bekende pdf formaat en afkomstig van de
website van de NBvV
|
|
|
|