Inleiding De Agapornis roseicollis of Perzikkop dwergpapegaai behoort tot de familie van de papegaaien. Er worden 9 soorten agapornissen onderscheiden met daarnaast nog 6 onder- soorten. De Agapornis roseicollis kent één ondersoort, te weten de Agapornis roseicollis catumbella. De Agapornis roseicollis, tegenwoordig één van de meest gehouden soorten, werd in 1793 ontdekt maar toen aangezien voor een andere soort agapornis, namelijk de Agapornis pullaria. Hij werd in 1860 in Europa ingevoerd en in 1869 in Duitsland voor het eerst in gevangenschap gekweekt. De ondersoort Agapornis roseicollis catumbella, die waarschijnlijk niet in Nederland voorkomt, werd pas in 1955 als (onder)soort erkend. Herkomst en leefmilieu De Agapornis roseicollis heeft zijn woongebied in Zuidwest-Afrika in Angola tot aan de oevers van de Oranje-rivier. In zijn geboorteland leeft de roseicollis voornamelijk in droge rotsachtige gebieden met bladverliezende bomen. In het wild houden ze zich meestal op in kleine groepjes van 10 tot 15 vogels. Ze zorgen er voor dat ze steeds in de nabijheid van water blijven. Hun voeding bestaat uit allerlei zaden en bessen. Doordat ze nog wel eens op vrij grote hoogten te vinden zijn, 1500 tot 2000 meter, zijn ze vrij goed bestand tegen temperatuurswisselingen. In hun natuurlijke leefomgeving broeden ze veelal in oude nesten van verschillende Weversoorten. Dit zijn vaak zeer grote nesten, die veelal plaats bieden aan meerdere paartjes roseicollis. De agapornis roseicollis is dan ook een koloniebroeder. In de literatuur wordt zelfs vermeld dat ze de wevers verjagen en hun nesten in bezit nemen. Ook bouwt de Agapornis roseicollis zelf wel een nest, meestal in rotsspleten, grotten, in oude drooggevallen waterputten of oude gebouwen, echter zelden of nooit in bomen of struiken. Indien ze zelf een nest bouwen gebruiken ze daarvoor lange stroken schors, bladeren en grashalmen. De bouwstoffen worden vervoerd met de bevedering van de stuit en het bovenstaartdek. Belangrijk om te weten is dat als de vogels 's winters buiten gehouden worden ze de beschikking moeten hebben over een nestkast omdat ze zeer gevoelig zijn voor teenbevriezingen. Beschrijving van de soort Man en pop zijn uiterlijk gelijk. De Agapornis roseicollis is ongeveer 15 cm. groot. Het voorhoofd is tot op de kruin en vandaar verticaal tot achter de ogen rood. Deze rode kleur is ook te vinden in de wangen en het masker maar gaat hier geleidelijk over in dieproze.Tussen deze dieproze kleur en de groene nek bevindt zich een smalle hemelsblauwachtige overgangszone. Het lichaam is lichtgroen. De vleugels zijn meer donkergroen van kleur. De duimveertjes in de vleugelbocht zijn geel. De grote vleugelpennen zijn grijs, de ondervleugeldekveren groen met een blauwachtige tint. De stuit is kobaltblauw. De grote staartveren tonen vanaf de basis een rood en zwarte dwarstekening. De uiteinden van de grote staartveren zijn kobalt. De snavel is hoornkleurig, de ogen donkerbruin en de poten en nagels respectievelijk grijs en donkergrijs. De kleur van de jongen is in zijn geheel bleker, vooral het rood en het roze. De snavel is grauwgeel met op de bovensnavel een zwarte vlek. Broedproces in het wild en in gevangenschap De pop legt 4 tot 5 eitjes die ze om de dag legt. Na het leggen van het tweede eitje begint ze meestal met broeden. Het mannetje is tijdens het broeden steeds in de nabijheid van het nest te vinden en voert regelmatig het popje op het nest. Hoewel het koloniebroeders zijn heeft de praktijk geleerd dat, in gevangenschap, het paarsgewijs broeden het meest succesvol is. Bij het in kolonieverband houden van de vogels in een volière breken namelijk regelmatig vechtpartijen uit waarbij de tere tenen van de vogels het dan moeten ontgelden. Het broedblok dient ongeveer een afmeting te hebben van 25 cm. hoog en een bodemoppervlak van 15 x 15 cm. Uit eigen ervaring weet ik dat ze het ook prima doen in horizontale broedblokken met een breedte van 40 cm., een lengte van 18 cm. en een hoogte van 18 cm. Als nestmateriaal kunnen verse (wilgen)takken gegeven worden. Van de takken bijt de pop dan stroken schors van ca. 10 cm. die ze vervolgens in haar stuitbevedering stopt en naar het nest brengt. In 3 tot 4 dagen wordt zo een komvormig nest door haar gebouwd. De eitjes komen na ca. 23 dagen uit. De jongen hebben bij het uitkomen een roodachtige donsbevedering, die naarmate ze ouder worden, veranderd in donkergrijs. Na de achtste dag kunnen de jongen geringd worden met ringmaat 4,5 mm.. Als ze uitvliegen, na ca. 6 weken, worden ze nog ongeveer twee weken door de ouders gevoerd. Het is verstandig de jongen, als ze zelfstandig zijn, apart te zetten. De ouders kunnen dan ongestoord met het tweede legsel beginnen. Het verdient aanbeveling de vogels niet meer dan twee legsels te laten grootbrengen. Voeding in gevangenschap Als voeding kan aan de vogels een zaadmengsel voor agapornissen gegeven worden, aangevuld met eivoer, kiemzaad, kleine stukjes fruit, bessen, groenvoer en trosgierst Verder mogen grit en scherpe maagkiezel niet ontbreken. |
Telefoon: 06-33788007 E-mail: info@speciaalclub.nl |
Agaporniden |
Introductiepagina Parkieten | Grasparkieten | Neophema's | Psephotus | Valkparkiet | Agaporniden | Bolborhynchlus | Overige Parkieten | Rosella's | De forpus-dwergpapegaai |
Speciaalclub Exoten en Parkieten |