BERGKUIFKWARTEL:
Wetenschappelijke naam:
Oreortyx pictus
Engels:
Mountain Quail, Mountain partridge, Painted Quail
Duits:
Berghaubenwachtel, Bergwachtel
Frans:
Colin des montagnes
Algemeen:
De bergkuifkwartel is de enige vertegenwoordiger van
zijn soort. Er zijn echter een vijftal ondersoorten bekend, die maar heel weinig
van elkaar afwijken en verschillen door de kleurintensiteit van het gevederte,
het zwart op de borst en de grootte..
O.p. pictus (Douglas 1829), de nominaatvorm komt voor van ZuidWest
Washington tot Centraal Californie, Noordwest VS, Vancouver en Zuidwest Canada
O.p. plumiferus (Gould 1938) van Zuid West Washington tot West Nevada,
gedeelten van Californie en West VS
O.p. russeli (Miller 1946) Zuid California, West VS
O.p. eromophila (Van Rossum 1937) Zuid en Centraal California, Zuid West
Nevada, West VS, Noord Baja Californie en Noordwest Mexico
O.p. confis (Anthony 1889) Noord Baja Californie en Mexico
De Bergkuifkwartel wordt ook wel Bergkwartel genoemd. De
geslachten zijn gelijk, maar de haan is robuuster dan de hen
en loopt wat stoerder. Hij is verder gelijk van kleur, maar iets blauwer in de
nek dan de hen. Zijn de veren op de kop en in de nek bruin dan is het een
hennetje.
Herkomst:
Hun biotoop is erg variabel en hangt af van de ondersoort (zie hier boven) de
plaats en het klimaat. In west Idaho en het Noordwestelijk deel van de VS
zijn ze niet oorspronkelijk maar laten geintroduceerd.
Lengte:
27-29 cm. gewicht haan ca 290 gram.
Ringmaat:
7 mm.
HAAN en HEN
Kop en masker:
Een smalle voorhoofdstreep,
een smal stuk onder de snavel en de teugels zijn wit; verder een kort smalle
witte band die vanachter het oog recht naar achteren loopt. Vanuit de achterste
ooghoek loopt een witte band recht naar beneden over de halszijden tot aan de
keel. De witte band vormt de scheiding tussen kastanjebruine keel en grijs
achterhoofd. Schedel donker blauwgrijs tot zwartachtig.Keel en wangen donker
kastanjebruin; onder de ogen, achter de teugels en achter in de keel praktisch
in zwart overgaand.
Kuif:
Midden op het voorhoofd
ontspringen twee lange, praktische rechte zwarte lancetvormige veren met een
lengte van 66-72 mm (haan) of 58-66 mm (hen). Deze kuif staat meestal rechtop.
Bovenlichaam:
Achterhoofd, nek en
bovenste stuk van de rug donker blauwachtig grijs met een donker olijfgroen
kleurig waas. De rest van de rug, de stuit en de bovenstaartdekveren donker
olijfbruin.
Onderlichaam:
Borst blauwachtig donker
grijs. De veren opzij van de bovenborst zijn wat donkerder grijs tot zwartachtig
en hebben een brede kastanjebruine omzoming. De veren opzij van de benedenborst
en de zijkanten van de buik zijn donker kastanjebruin met een brede witte zoom;
deze witte omzoming is vaak aan de buikzijde zwartbruin gezoomd. Flanken
roestkleurig bruin met bijna aan het uiteinde, niet zichtbaar, een zwarte
bandering. Dijen licht roodachtig beige. Het midden van de onderbuik is
witachtig met een beige-bruine waas.
Vleugels:
Vleugeldekveren donker
olijfbruin. De binnenste kleine slagpennen en de grotere dekveren van de
binnenste kleine slagpennen zijn eveneens donker olijfbruin; de binnenvanen van
deze veren laten opvallend een witte omzoming zien. De buitenste kleine
slagpennen en de grote slagpennen zijn zwartbruin met een olijfbruine waas aan
de buitenvlag.
Staart:
Staart zwartbruin gekleurd met
een fijne olijfbruine spikkel- en golfjestekening. Onderstaartdekveren zwart met
donker kastanjerode veerschachten
Ogen, snavel, poten:
Iris donkerbruin;
snavel zwart; poten licht geelachtig grijs.
|