STEENPATRIJS
Wetenschappelijke
naam: Alectoris
graeca
Engels:
Rock Partridge, Greek
Partridge
Duits:
Alpensteinhuhn, Steinhuhn
Frans:
Perdrix bartavelle
Algemeen:
De geslachten zijn gelijk
gekleurd.
Herkomst: Alpen,
Midden en Zuid-Italië, Sicilië, Joegoslavië, Griekenland, West- en
Zuid-Bulgarije.
HAAN en HEN
Lengte:
32-35 cm.
Ringmaat:
10 mm.
Kop en masker:
Bovenkop leigrijs; naar
achteren toe worden de bruinachtige eindzomen steeds breder. Onderlangs de
grijze bovenkop loopt een smalle witachtige band vanaf het voorhoofd
boven langs het oog en de oorstreek naar achteren. Een zwarte voorhoofdsband
loopt boven over het oog naar achteren door de oorstreek en buigt achter de
wangen en de halszijden naar beneden, langs de keel naar de borst, waar
beide banden bij elkaar komen. De zwarte banden worden naar beneden toe
steeds breder. Aan de basis van de ondersnavel bevindt zich een zwarte vlek
(sikje). Aan de onderzijde van de snavelinplant bevindt zich eveneens een
zwarte vlek. De oorstreek bij de steenpatrijs is hoofdzakelijk zwart met een
smal lang roodachtig geel tot bruin streepje in tegenstelling tot die van de
Chukarpatrijs die roodbruin is.
Bovenlichaam:
De schouderveren meer of
minder fel lila tot wijnrood met grijze of bruinachtige randen; het
gedeelte van de buitenvanen dicht bij de schacht is leigrijs. De dekveren van de
grote slagpennen hebben grijsbruine buitenvanen met een lichte tekening van
roomkleurige stipjes; de binnenvanen zijn grijs.
De rest van de dekveren is
blauwgrijs met bruinviolette omzoming. De veren van het bovenste gedeelte
van de rug zijn meer of minder fel lila tot wijnrood met in de richting van de
benedenrug steeds breder wordende grijze of bruinachtige randen. Het onderste
gedeelte van de rug, stuit en bovenstaartdekveren is grijs
met een bruin waas.
Onderlichaam:
De borst is leigrijs met
lila tot wijnrood gekleurde veerranden. De buik is geelachtig tot roomkleurig
met een bruine waas. De anaalstreek is lichter roomkleurig met een grijze
waas. Flankbevedering blauwgrijs; het buitenste gedeelte is gebandeerd. Een
tot 3 mm brede zwarte band wordt afgewisseld door een 13 tot 15 mm brede
witte tot roomkleurige strook en een wat bredere zwarte band. De
uiteindelijke rand van de flankveren is circa 7 mm breed en kastanjebruin gekleurd.
Kleine en grote slagpennen: Grote slagpennen
bruin met roomkleurige veerschachten en strogele zijstreepjes op de
buitenvaan. Kleine slagpennen grijs tot grijsbruin; het uiteinde van de buitenvanen
heeft een witte tot roomkleurige zoom.
Staart:
De staartpennen zijn
roestkleurig; de buitenste zijn aan de basis tot circa 1/3 gedeelte van hun lengte
asgrijs; de pennen verder naar het midden toe zijn ongeveer voor de helft
asgrijs. De twee middelste paren zijn helemaal asgrijs. Onderstaartdekveren
roomkleurig met een geelachtig tot bruinachtige waas.
Ogen, snavel, poten:
Snavel diep rood;
de oogring en een vlek achter het oog zijn oranjerood tot rood gekleurd. Oogleden
lichtblauw; iris roodbruin. Poten roodbruin; de achterzijde van het loopbeen
heeft korte sporen.
|