Japanse meeuwen zijn er in diverse kleuren.
De verschillende kleuren met de standaard eisen van zijn ondergebracht in een
aparte site. U vindt die door op de link onder aan de pagina te klikken.
Japanse meeuwen zijn
ook uitstekende pleegouders voor allerlei vinkjes. Doel van onze hobby is echter de omstandigheden zo te maken dat de vogels door eigen ouders worden uitgebroed en verzorgd.
Ornithologisch gezien is de japanse meeuw een vreemde vogel. In de vrije natuur komen ze in het geheel niet voor. Het is een zuivere cultuurvogel, die zeer waarschijnlijk in China zijn oorsprong vond.
De Japanse meeuw (Lonchura domestica) is de gedomesticeerde vorm van het spitsstaartbronzemannetje
(Lonchura striata acuticauda en Lonchura striata swinhoei). Het is niet onwaarschijnlijk dat gedurende het domesticatieproces ook andere rassen van het bronzemannetje zijn
ingekweekt.
Rond 1700 is deze soort van uit China naar Japan verhuisd. Omstreeks 1785 zou daar de roodbruine variant zijn ontstaan en omstreeks 1800 de eerste bonte meeuwen ontstonden. Voor het eerst werden bruin bonte en witte Japanse meeuwen omstreeks 1872 in Duitsland ingevoerd. Vanuit die tijd is de enorme verspreiding rond de
gehele wereld ontstaan. De kakelbonte vogels, zoals die vanuit
het verre oosten tot ons zijn gekomen zijn ongeveer veertig jaar geleden voor
het eerst voorzichtig veredeld door selectie op kleur en door bastaardisering , vooral met de witkop en de
zwartkopnon. De resultaten van toen zijn niet meer te vergelijken met de Japanse Meeuw zoals we die nu op de diverse shows kunnen zien. Het inkweken van vreemd bloed is nauwelijks meer
noodzakelijk. Veelal is het zelfs ongewenst om nog verder met nonnensoorten of andere soorten te kruisen omdat dan o.a. ook de verkeerde snavelkleur en buiktekening ingekweekt worden.
Omschrijving Ofschoon de japanse meeuw een forse vogel is, geeft hij een slanke indruk. Dit komt voornamelijk door de vorm van de staart die trapvormig is, de buitenste staartpennen zijn vrij kort terwijl de twee middelste verlengd en lancetvormig zijn. De borst- en buiklijn moet regelmatig gebogen zijn. Van voren moet de borst vrij breed zijn, het achterlijf mag niet de indruk geven uitgezakt te zijn. De staart moet in het verlengde van de romp worden gedragen. De ruglijn is een enigszins holle lijn, dit komt omdat de Japanse meeuw de kop hoog draagt en de staart iets is opgericht.
|