De Port Lincolnparkiet behoort tot het geslacht barnardius en
ontleend zijn wetenschappelijke naam, barnardius zonarius aan de
bekende ornitholoog Edward Barnard en aan het Latijnse woord zonarius
dat gebandeerd betekent. De eerste kweekresultaten in gevangenschap
werden in 1879 door de heer Kohler uit Weissenfels, Duitsland behaald.
In België lukte dat in 1881 bij M. De celle de Sprimont.
Ondersoorten, Verspreidings- en
leefgebied
Bij de Port Lincolnparkiet worden de volgende ondersoorten
onderscheiden:
Barnardius zonarius
zonarius -
Port Lincolnparkiet (Shaw)
De Port
Lincolnparkiet heeft zijn verspreidingsgebied van het oosten van Zuid
Australië en het zuidelijk deel van Noord Australië tot de westkust van
Australië. In het noordelijk verspreidingsgebied verplaatsen de vogels
zich regelmatig. Deze trek wordt beïnvloed door de regenval in het
gebied. Regenval betekent namelijk groei en bloei van planten en dus de
beschikbaarheid van voedsel voor de vogels.
Barnardius zonarius
occidentalis - Bleke Port Lincolnparkiet
De bleke Port
Lincolnparkiet komt alleen voor in West-Australië. Hij is hier te vinden
vanaf de Fortescue rivier en het Hammersley gebergte in zuidelijke
richting tot aan de Murchison rivier.
De ondersoort barnardius zonarius semitorquatus (Twenty-eightparkiet)
werd voor het eerst in 1830 als psittacus semitorquatus
beschreven door Quoy en Gaimard. In 1881 werd de Twenty-eightparkiet
voor het eerst in gevangenschap gekweekt.
Daarnaast onderscheidt Immelmann nog de ondersoorten
barnardius zonarius dundasi (Matthews), die voorkomt inde
korenvelden van Zuid Westelijk Australie en die een typische
overgangsvorm is tussen de Twenty Eight en de nominaatvorm en de
ondersoort barnardius zonarius myrtae (White), die voorkomt in
Noordelijk Zuid-Australie en het zuidelijk deel van het noordelijk
Territorium. Deze ondersoort lijkt op de nominaatvorm maar de groene
bovenzijde is echter sterk overtrokken met geel.
Zoals blijkt uit de bovenstaande beschrijving volgt ook deze soort de
klimaatwet van G;logger. In de nabijheid van de kust, in de vochtiger
gebieden zijn ze overwegfend groen gekleurd en tonen dus een grote
melanine afzet. In de drogere binnenlandenvermindert het
melanine-aandeel en de vederpartijen, die oorspronkelijk groen waren,
worden geleidelijk geel. Bovendien gaat de rode voorhoofdsband verloren.
Port
Lincolnparkieten zijn in staat gebleken zich gemakkelijk aan te passen
aan hun leefgebied. Dit heeft er dan ook toe bijgedragen dat ze zich
verspreid hebben over een derde van Australië. Naast de dichte bossen
langs de kust komen ze vooral voor in een vegetatie van mulga, mallee
en grasvlakten met open bebossing. Mulga is het Australische woord voor
een vegetatie van ondoordringbaar struikgewas. Dit struikgewas wordt
veelal gedomineerd door één van de ongeveer 600 soorten acaciabomen. De
flora in Australië bestaat voor ongeveer 30% uit mulga. Dit mulga
landschap gaat over in een vegetatie dat mallee wordt genoemd. Mallee is
het Australische woord voor een vegetatie van een hoger en minder dicht
type struikgewas dat bestaat uit dwergachtige eucalyptus – struiken. Dit
mallee landschap is in Australië rijkelijk vertegenwoordigd en beslaat
ongeveer 7% van het totale oppervlak van Australië. De mallee gaat op
zijn beurt over in een vegetatie van grasvlakten met open bebossing van
hogere eucalyptusbomen. Deze open beboste savannen zijn zo talrijk In
Australië dat ze maar liefst 25% van het totale oppervlak van Australië
beslaan.
Deze soort heeft zich ook heel goed aan de mensen aangepast en is
cultuurvolger geworden. In vele nederzettingen bevolken zij de tuinen en
parken.
Hiertegenover staat dat ze grote schade aanrichten in de koren en de
fruitoogst en het hele jaar onbeschermd zijn.
Uiterlijke kenmerken en
geslachtsonderscheid
Port Lincolnparkiet
- Barnardius z.zonarius Formaat 38 cm.
Man en pop lijken op elkaar. De Port
Lincolnparkiet is overwegend groen van kleur. De kop is matzwart, de
wangen en de hals zijn blauw gekleurd. Dit blauw loop door tot onder de
snavel. Op de scheiding van mantel en nek bevindt zich een gele band. De
rug is donkergroen gekleurd en de stuit blauwgroen. De borst is
donkergroen, de buik geel en de onderbuik lichtgroen. De kleur van de
bovenste vleugeldekveren is groen. De vleugelbocht en de vleugelranden
zijn blauw van kleur. De bovenstaartdekveren zijn donker groenachtig
blauw en de staart is aan de onderzijde blauw. De snavel is
hoornkleurig, de ogen donkerbruin, de poten grijs en de nagels zwart.
Binnen de soort komen veel kleurvariaties voor. In het algemeen is de
pop kleiner dan de man. Een goede manier om de seksen te onderscheiden
is de grootte van de kop en de snavel. De snavel is bij de man vaak
duidelijk breder en groter. Ook is de kop van de man meestal groter als
die van de pop. Vaak hebben poppen een zogenaamde ‘wingstripe’, een
witte vleugelstreep aan de onderzijde van de slagpennen. Hierbij dient
wel opgemerkt te worden dat ook sommige jonge mannen deze ‘wingstripe’
laten zien. Bij de jonge mannen verdwijnt de ‘wingstripe’ echter na de
eerste volledige rui, terwijl deze bij de poppen blijft bestaan.Jongen:
Jonge Port Lincolnparkieten lijken op de ouders, echter het zwart aan de
kop is meer bruin-zwart. Ook zijn ze de eerste maanden duidelijk kleiner
dan de ouders. Na ca. 1 jaar zijn ze op volle kleur.
Bleke Port Lincolnparkiet
- Barnardius z.occidentalis
Formaat: 31 - 32 cm.
De bleke Port
Lincolnparkiet is duidelijk kleiner dan de nominaatvorm. Zoals zijn naam
al doet vermoeden bezit hij veel blekere kleuren dan de Port
Lincolnparkiet. De kop is in plaats van zwart meer bleek grijszwart van
kleur. Binnen de soort komen veel kleurvariaties voor. Voor het overige
is de bleke Port Lincoln gelijk aan de Port Lincolnparkiet.
Gedrag
De Port Lincolnparkiet (en zijn ondersoorten) zijn in het broedseizoen
vrij vechtlustig en is het noodzakelijk dat ze paarsgewijs in aparte
volières gehouden worden. In de naast gelegen volière(s) dienen geen
verwante soortgenoten te worden gehouden. Het zijn in het algemeen
sterke vogels die ons klimaat prima verdragen. Ze kunnen in de volière
een enorme knaaglust aan de dag leggen. Zorg daarom steeds voor
voldoende verse fruit- en wilgentaken in de volière. Bij het
samenstellen van paren kunnen het beste jonge vogels bij elkaar
geplaatst worden omdat jonge vogels in het algemeen veel verdraagzamer
tegenover elkaar zijn dan oude vogels. Op jonge leeftijd samengestelde
paren leveren dan ook, wanneer ze geslachtsrijp zijn, vaak weinig
problemen op.
Broedproces
in het wild
In het zuiden broeden de verschillende (onder)soorten van augustus tot
december. In het binnenland en in het noorden broeden de vogels
afhankelijk van de regenval. Tijdens het broedseizoen zijn de vogels
extreem lawaaierig vooral in de nabijheid van het gekozen nest. De
vogels broeden in de holten van boomtakken en boomstammen van zowel dode
als levende bomen. Meestal wordt gebroed in eucalyptusbomen.
De hoogte
van de nestholten varieert van 2,5 meter tot 14 meter boven de grond.
Tijdens de paartijd, die zo rond augustus begint, zijn de vogels over
het algemeen erg luidruchtig en opgewonden. De man zit dan voortdurend
met een van opwinding gespreide staart achter de pop aan. Vaak maakt hij
sprongen op de grond en of op een tak gevolgd door snelle buigingen met
de kop. Na dit ritueel voert hij dan vaak de pop uit de krop. De pop
legt 4 tot 8 eieren, meestal echter 5 tot 6 witte eieren, die om de dag
gelegd worden.
De eitjes worden alleen door de pop bebroed. De broedduur
is 19 dagen. De jongen zijn bij de geboorte voorzien van dons. Ze
vliegen na ca. 35 dagen uit en worden, alvorens ze zelfstandig zijn, nog
3 weken door de ouders (bij)gevoerd. Na het uitvliegen van de jongen
blijven de oudervogels en de jongen nog meerdere maanden bij elkaar.
Jonge vogels lijken op de ouders maar zijn in het geheel duidelijk
fletser van kleur.
Op een leeftijd van 12 – 16 maanden zijn de jongen
vol op kleur. In het algemeen zijn ze dan na 2 jaar geslachtsrijp.
Broedproces in de volière
Hoewel jonge vogels vaak al op een leeftijd van 1 jaar geslachtsrijp
zijn worden de beste broedresultaten verkregen met broedstellen die 2
jaar of ouder zijn. In het algemeen geeft paarvorming bij jonge vogels
geen problemen. Bij overjarige vogels heel vaak wel. Het is dan bijna
altijd de man die de pop aanvalt.
Bij het koppelen van oudere vogels
dient hier dan ook rekening mee gehouden te worden.
Ook goede
kweekkoppels kunnen tijdens het broedseizoen behoorlijk ruzie maken.
Vooral als één van beide vogels nog niet in juiste broedconditie
verkeerd. Het kan er soms zo erg aan toe gaan dat één van beide vogels
een nagel of gedeelte van de teen verspeeld. De balts van de man is
schitterend om te zien. Deze bestaat uit het met gespreide staart en
opgetrokken schouders, kopschuddend over de zitstok lopen. Als
nestgelegenheid kan een nestblok verstrekt worden met een afmeting van
70 cm hoog, een bodem-oppervlak van 20 x 20 cm. en een invlieggat van
Æ
8 cm. Het is verstandig meerdere nestblokken te verstrekken zodat de
vogels zelf hun keuze kunnen maken. Als nestmateriaal kan gebruik worden
gemaakt van vermolmd en rottend hout, houtspaanders en of zaagsel welke
vermengd wordt met potgrond of turf.
De nestblokken kunnen begin maart
in de volière worden opgehangen. De pop legt 4 tot 7 eitjes die om de dag
worden gelegd. De eitjes worden alleen door de pop bebroed. De pop zit
vrij vast op het nest en is over het algemeen niet vlug uit het blok te
verjagen. Tijdens het broeden komt de man regelmatig in of voor het
broedblok om haar te voeren. Het eerste jong wordt na 20 – 21 dagen
geboren. In de eerste week worden de jongen alleen door de pop gevoerd,
daarna helpt ook de man bij het voeren van de jongen. De vogels laten
over het algemeen nestcontroles gemakkelijk toe. Toch is het verstandig
nestcontroles altijd zeer voorzichtig uit te voeren en alleen dan
wanneer de vogels van het nest af zijn. De jongen moeten op een leeftijd
van ca. 8 dagen worden geringd met ringmaat 6 mm.
(Twenty-eight 6,5 mm.)
Na ca. 10 dagen zijn
bij de jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar en na 20 dagen
zitten ze voor ongeveer 75% in de veren. Het eerste jong vliegt veelal
na ongeveer 35 dagen uit. Drie tot vier weken nadat de jongen zijn
uitgevlogen zijn ze zelfstandig en kunnen ze bij de ouders vandaan
gehaald worden. Vooral als de vogels met een tweede legsel beginnen is
het zaak de jongen uit te vangen omdat de man dan zeer agressief kan
reageren richting jongen.
Mutaties
Bij de Port
Lincolnparkiet kennen we inmiddels de volgende mutaties.
Blauw - vererft autosomaal recessief
Donkerfactor - vererft autosomaal dominant
Bont - vererft autosomaal dominant.
Bronnen: A. van Kooten
en dr Klaus Immelmann |