De bergparkiet
Polytelis anthopeplus (Lear 1831)
werd voor het eerst in
1864 in Europa ingevoerd en gehuisvest in de dierentuin van Londen. De
eerste broedresultaten met de bergparkiet werden behaald in 1880.
Ondersoort(en)
Bij de bergparkiet worden de volgende
twee ondersoorten onderscheiden:
Polytelis a.anthopeplus -
Bergparkiet (Lear,
1831)
Polytelis a.westralis
– Westelijke bergparkiet (Matthews
1915)
Uiterlijke
kenmerken en geslachtsonderscheid
Bergparkiet – Polytelis a. anthopeplus
Formaat: 40 cm.
Man: De mannelijke exemplaren zijn
overwegend heldergeel van kleur. De rug is olijfgroen. Op de vleugels
bevindt zich een rode band. De vleugelpennen zijn blauwzwart van kleur
evenals de staart. De snavel is rood en de poten grijs. Pop: De pop is
veel groener van kleur dan de man en daardoor ook goed te onderscheiden
van de man. Het grootste verschil tussen man en pop is echter de kleur
van de staart. Bij de man is de onderstaart volledig zwart terwijl de
onderstaartdekveren van de pop roze omzoomd zijn. Ook is de bovenstaart
bij de man meer blauwachtig terwijl deze bij de pop meer groenachtig van
kleur is. Jongen: Jonge vogels lijken op de pop. Jonge mannen beginnen
tussen de 12e en 18e maand te verkleuren. Een
geoefend oog zou bij een goede belichting aan de ‘gele kleur’ de mannen
van de poppen kunnen onderscheiden.
Westelijke
bergparkiet – Polytelis a.westralis.
Formaat: 38 cm.
Uiterlijk lijkt de westelijke
bergparkiet sterk op de ‘gewone’ bergparkiet alleen de kop en de borst
zijn bij deze soort meer olijfgroen. Ook is de westelijke bergparkiet in
zijn geheel iets kleiner dan de ‘gewone’ bergparkiet.
Verspreidingsgebied en leefgebied
De Bergparkiet had vroeger
vermoedelijk een groter verspreidingsgebied, dat zich wellicht over
geheel het zuidelijk deelvan Australie uitbreidde. Door de toenemende
uitdroging ontstondin het middelste deel de Nullarbor-woestijn, die de
Bergparkiet geen bestaansmogelijkheden meer bood en zijn
verpreidingsgebied in twee delen heeft gesplitst
Bergparkiet– Polytelis
a.anthopeplus
De oostaustralische nominaatvorm komt voor in noordwest-Victoria en
bewoont daar dichtbergroeide eucalyptussoorten "Mallee" en eveneens de
oevers van de Murray River. Ze vermijden de nabijheid van de mens en is
in het zuidoosten
van Australië door de toenemende ontginning in het begin van de
jaren dertig bijna als uitgestorven beschouwd.
Ze worden vaak waargenomen in paren en of kleine groepjes. Ze vertoeven
graag in de toppen van hoge (eucalyptus)bomen. De voeding in het wild
bestaat vooral uit zaden van grassen en allerlei wilde planten, vruchten,
bloesemnectar, bladknoppen en diverse soorten insecten en hun larven.
Doordat steeds meer grond in hun leefgebied wordt gecultiveerd wordt hun
leefgebied steeds kleiner. Het gevolg hiervan is weer dat de totale
populatie bergparkieten terugloopt.
Pas in de laatste jaren schijnt ook in de natuur de stand hier en
daar verbeterd te zijn..
Westelijke
bergparkiet – Polytelis a.westralis.
De westelijke bergparkiet, de naam zegt het al, komt voor in
zuidwest-Australië, in de omgeving van Perth.
De
westelijke bergparkiet is meer een cultuur vogel en houdt zich dan ook
hoofdzakelijk en bij voorkeur op in grote en uitgestrekte
landbouwgebieden. Door een gebrek aan broedbomen loopt ook deze
populatie in aantal terug.
Broedproces
in het wild
Bergparkieten broeden meestal in de nabijheid van water. Hun voorkeur
gaat uit naar hoog gelegen nestholten (10 – 15 meter) in
eucalyptusbomen. Ze geven de voorkeur aan holten in de loodrechte
hoofdstam van de boom.
Deze holten zijn vaak vrij diep, 3 tot 5 meter. Bij gelegenheid broedt
de soort ook in loodrechte oeverbermen.
De broedtijd valt van augustus tot december.
De 4
tot 6 witte eieren worden om de dag gelegd en alleen door de pop
bebroed. Tijdens het broeden wordt de pop meerdere malen per dag door de
man gevoerd. Na ca. 21 dagen komen de eieren uit. De eerste dagen worden
de jongen alleen door de pop gevoerd daarna helpt ook de man mee. Tussen
de 5e en 6e week vliegen de jongen uit.
Ze worden
daarna nog ongeveer 3 weken door de oudervogels gevoerd.
Gedrag en broedproces
in de volière
Over het algemeen zijn bergparkieten rustige verdraagzame vogels. Ze
kunnen dan ook gemakkelijk samen gehouden worden met tropen. Hoewel ze
niet echt vechtlustig zijn is het wel verstandig om ze in de
kweekperiode per paar apart te
houden. De Bergparkieten laten zich namelijk nog al gemakkelijk
verontrusten en worden dus ook vlug gestoord door medebewoners.
Bergparkieten zijn ’s ochtends en ’s avonds het meest actief.
Hij is verreweg de beste vlieger van alle Australische Parkieten en
heeft daarom een grote voliere nopdig van minstens 6 tot 8 meter lang.
In kleinere volieres worden de vogels neerslachtig en verliezen vlug hun
weerstandsvermogen. Het voorkomt ook dat ze nog
al snel te vet worden en daardoor onbevruchte legsels
produceren.
De ervaring is dat ze snel vertrouwd raken met hun verzorger en dat ze
weinig luidruchtig zijn.
Bergparkieten zijn sterke vogels die ons klimaat goed kunnen verdragen.
Als nestgelegenheid kan een nestblok verstrekt worden met
een afmeting van 80 cm hoog, een bodemoppervlak van 30 x 30 cm. en een
invlieggat van Ø 9 cm. Het is verstandig meerdere nestblokken te
verstrekken zodat de vogels zelf hun keuze kunnen maken. Als
nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van vermolmd hout,
houtspaanders en of zaagsel welke vermengd wordt met potgrond of turf.
Ook kan een stuk rottend hout gegeven worden dat dan door de pop zelf
fijn geknaagd kan worden. De nestblokken kunnen begin maart in de
volière worden opgehangen.
De beste broedresultaten worden verkregen met
broedstellen die 2 jaar of ouder zijn.
Tijdens de broedperiode is de man
vaak wat drukker, onrustiger en agressiever dan gewoonlijk.
De pop legt
4 tot 6 eitjes. Ze bebroed de eieren alleen. Tijdens het broeden komt de
man regelmatig in het broedblok om haar te voeden. Het eerste jong wordt
na 20 – 21 dagen geboren. De eerste dagen worden de jongen alleen door
de pop gevoerd, daarna helpt ook de man bij het voeren van de jongen. Na
7 dagen zijn de eerste veerstoppels bij de jongen zichtbaar. De jongen
moeten op een leeftijd van ca. 8 dagen worden geringd met ringmaat 6 mm.
Na ca. 10 dagen zijn bij de jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar
en na 15 dagen zijn deze ongeveer 1 cm. lang. Na 3 weken zitten ze voor
ongeveer 75% in de veren en na 30 dagen volledig. Het duurt dan niet
lang meer alvorens ze uitvliegen. Het eerste jong vliegt veelal na
ongeveer 35 dagen uit. Drie weken nadat de jongen zijn uitgevlogen zijn
ze zelfstandig en kunnen ze bij de ouders vandaan gehaald worden.
Voeding
Bergparkieten hebben, naast het
gewone zaadmenu grote behoefte aan fruit en groenvoer.
Mutaties
Bij de bergparkiet kennen we de pastel mutatie die autosomaal recessief
vererft.
Bronnen Dr Klaus
Immelmann en A.
van Kooten |