De Prinses van Wales
parkiet is rond 1870 ontdekt door de befaamde ornitholoog Frederik
Waterhouse.
Deze zag in de droge binnenlanden van Australië een zwerm
van deze wonderschone parkieten vliegen en schoot 2 exemplaren dood (!)
om te kunnen bepalen hoe de vogel er precies uit zag.
Pas in 1883 is het John Gould die de vogel beschrijft en hem noemt naar prinses Alexandra
van Denemarken.
Deze prinses werd in 1844 in Kopenhagen geboren en
trouwde in 1863 met Albert Edward, de prins van Wales. Alexandra werd
zodoende “prinses van Wales”, waarmee de Nederlandse benaming direct
verklaard is.
Verspreidingsgebied
Prinses van Wales
parkieten leven in het minst bevolkte gebied van midden Australië. Ze
leven veelal in kleine groepjes en kunnen, doordat ze afhankelijk zijn
van water, enorme afstanden afleggen. Juist door hun nomadisch bestaan
is het niet verwonderlijk dat deze parkiet als laatste van de familie
polytelis is ontdekt. De vogels kunnen een bepaald gebied plots
volledig verlaten en evenplots duikt hij dan op in een andere streek,
waar hij gedurende tientallen jaren niet meer was opgemerkt. Om deze
reden is het moeilijk een schtting te maken van hun werkelijke stand van
deze soort. Ze vormen nooit grote zwermen en schijnen nergens talrijk
voor te komen. Bovendien leven ze zeer geheimzinnig en verborgen en
worden ze gemakkelijk over het hoofd gezien. Hij houdt zich bijna
uitsluitend op de grond op,waar hij tussen de Spinifexgraspollen naar
voedsel zoekt. Wanner er gevaar dreigt brengt hij zich eerst rennend in
veiligheid en vliegt dan pas op het laatste moment op. Hij vliegt altijd
dicht boven de grond. Kort voor het landen fladdert hij op een
vlinderachtige manier..
Het is dus mogelijk dat de gezamenlijke stand van de vogels nog vrij
hoog is.
De Polytelussoorten zijn slanke parkieten met een lange staart. De
staartveren versmallen aan de uiteinden, die spits toelopen. Ze lopen
van buiten naar binnenin lengte toe.
De vlucht is rechtlijnig met scherpe wendingen en zonder enige
aanduidingen van golvingen. De vlucht doet denken aan de
Neophemasoorten.Ze leven veel op de grond waar ze op zoek zijn
naar de zaden van spinifex. Van deze droge taaie grassen komen er 3
soorten voor in Australië. Binnen deze gebieden met het stekelvarkengras
geeft hij de voorkeur aan de nabijheid van de zgn creeks, waarvan de
hoge oeverbomen geschikte nestgelegenheden bieden.
Beschrijving
en Geslachtsonderscheid
Man: De schedel
van de man en omgeving van de ogen is zacht zeeblauw. De achterzijde van
de kop, nek, schouders en rug is geelgroen.
De stuit is violet. De borst,
de keel en een gedeelte van de wangen is rozerood. Aan de onderzijde is
de man licht geelgroen, net als de vleugels. Verder is de geelgroene
staart blauwgroen gebandeerd. De uiteinde van de staart is wit. De ogen
zijn licht oranje met een rode ring, de snavel is rood en de poten
bruin.
Pop: Bij de pop is de
blauwe kleur van de kop meer grijsblauw. Verder zijn de middelste
staartveren bij de pop duidelijk korter dan bij de man. Deze veren zijn
van binnen rood en zwart omzoomd. De snavel is bij de pop (duidelijk)
minder rood van kleur als bij de man. De ogen zijn donker en de stuit is
minder violet als bij de man. De jongen lijken op de
pop.
Wat betreft het
geslachtsonderscheid tussen beide vogels kan gesteld worden dat de pop
in het algemeen wat matter van kleur is dan de man. Verder is de staart
bij de pop, zoals reeds eerder opgemerkt, doorgaans korter. Met name
geldt dit voor de middelste staartveren. De (derde) grote slagpen van de
beide vleugels zijn bij de man aan het eind voorzien van zgn. spatulae,
een soort van smalle verlengstukjes. Deze ontbreken bij de pop. Verder
heeft de pop een minder rode snavel als de man. Omdat jonge vogels sterk
lijken op de pop zijn ze moeilijk te seksen. Om zeker te zijn van het
geslacht kan daarom het beste gewacht worden op de jeugdrui.
Gedrag
en huisvesting
De Princess of Wales
kwam pas voor het eerst in 1895 naar Londen en is in Europa nooit in
grote aantallen gehouden of geteeld. De soort is vrij gehard tegen lage
temperaturen, mits die slechts enkele uren per dag duren. Bij langdurige
koude periodes lijden ze toch al vlug gezondheidsschade en mogen daarom
nooit in de open lucht overwinteren.
Het zijn alleszins behendige vliegers, die een grote en zo lang
mogelijke voliere nodig hebben om zich behaaglijk te voelen en om in hun
volle schoonheid tot hun recht te komen. Dat ze vrij veel op de grond
vertoeven is ook waar te nemen in onze volière. Dit maakt hun, zeker
wanneer de volière niet overdekt is, gevoelig voor worminfecties. Het is
daarom aan te bevelen om de vogels regelmatig te controleren op wormen
en 1 á 2 keer per jaar preventief een wormkuur te geven.
De prinses van Wales
parkiet is een zeer rustige vogel, die overdag veel slaapt. In een ruime
volière kunnen ze gemakkelijk met andere vogels gehouden worden. Verder is bekend dat er kwekers
zijn die met meerdere stellen ‘prinsessen’ kweken in één vlucht, zonder
dat dit ooit tot problemen heeft geleid.
Iets geheel anders is de
lokroep van de man. Deze wordt door menig liefhebber als storend
ervaren. Mijn mening hierover is dat de lokroep zelf nog wel mee valt
maar dat het storend karakter ervan vooral in de tijdsduur zit. Als de
man broedrijp is, is hij namelijk in staat deze lokroep heel lang, tot
wel 15 minuten achtereen, vol te houden. Als hij gedurende enkele
minuten even zijn snavel houdt en dan opnieuw begint dan kunt u
begrijpen dat sommige liefhebbers hier toch met gemengde gevoelens naar
luisteren.
Broedproces
In het algemeen kan
gesteld worden dat de poppen na 1 jaar geslachtsrijp zijn en de
mannetjes na 2 jaar.
In Australië broeden ze over het algemeen van
september tot in januari in holten van dikke takken en in holle
boomstronken. Een echte vaste broedtijd is er eigenlijk
niet. Pas wanneer er door regenval voldoende rijpende graszaden aanwezig
zijn voor de jongen worden de nestholtes betrokken en voltrekt zich het broedproces. De pop legt
gewoonlijk 4-6 witte eieren, die in ca. 21 dagen worden uitgebroed. Na
ca. 35 dagen vliegen de jongen uit, waarna ze nog enkele weken door de
ouders worden gevoerd. Na ongeveer 18 maanden zijn de jongen volledig op
kleur.
Met betrekking tot
storingen in het broedproces van de prinses van Wales parkiet worden de
volgende klachten vaak gehoord:
-
pop legt wel eieren maar gaat
niet over tot broeden;
- pop legt aanhoudend eieren
maar gaat niet over tot broeden;
- de eieren in het nest worden
kapot gemaakt.
Naast de oplossing van
het ophangen van een schuin broedblok las ik met betrekking tot het
laatste punt ooit het volgende. Bij een kweker van prinses van Wales
parkieten waren er steeds een aantal broedparen die de eieren kapot
maakten. Door observatie kwam de kweker er achter dat het steeds de man(nen)
waren die de eieren kapot maakten. Ook bleken het juist de stellen te
zijn waarvan de poppen het minst vast op de eieren zaten. Doordat deze
poppen naarmate ze langer aan het broeden waren vaster op de eieren
gingen zitten, viel het op dat de laatst gelegde eieren (4 – 5e
ei) meestal heel bleven. Uiteindelijk bleek de oplossing gelegen in een
kleiner invlieggat! Doordat de poppen veelal kleiner zijn dan de mannen
is het goed om het invlieggat zo groot te maken dat de pop zich er als
het ware door heen moet wringen. Op deze manier zal het heel moeilijk
zijn (zo niet onmogelijk) voor de man om het nestblok binnen te komen.
Gevolg hiervan is dat hij geen kans meer heeft om de eieren kapot te
maken.
De voeding
De voeding stemt overeen met die
van de andere platstaartparkieten, maar ze hebben aanvullend veel
groenvoer nodig.
De voeding die A. van Kooten aan zijn
‘prinsessen’ geeft bestaat uit een zaadmengsel voor grote parkieten waaraanj onkruidzaad en zonnebloempitten zijn toegevoegd. De verhouding is 5 delen grote parkietenzaad, 1 deel onkruidzaad en 1
deel zonnebloempitten. Naast dit zaadmengsel krijgen de vogels elke dag
een mengsel van kiemzaad en eivoer. Hij geeft dit in een verhouding van 4
delen kiemzaad (droog!) en 5 delen eivoer. Nadat het kiemzaad is geweekt
meng ik hier het eivoer doorheen. Twee keer per week mengt hij, ondanks
dat de vogels er ook vrij over kunnen beschikken, scherpe maagkiezel en
oesterschelpengrit door het kiemzaad. Natuurlijk krijgen ze ook
regelmatig wat fruit en groenvoer. Ook verstrekt hij 2 keer per week een
snee witbrood. Vooral als er jongen zijn wordt hier graag van gegeten.
De vogels, ook de jongen, doen het op deze voeding prima.
Ga
regelmatig in de zomer op zoek naar (onbespoten) gras- en
onkruidzaden. Deze worden met een heggenschaar geknipt en in grote
bossen neergehangen in de volière. Het is een genot om te zien hoeveel
plezier je hier de vogels mee doet.
Mutaties
Als gevolg van zijn nomadische
levenswijze zijn er in de vrije natuur geen geografische ondersoorten
gevormd. Wel is er per individue een grote variatie in de kleuren van de
bevedering.
Van de prinses van
Wales parkiet kennen we inmiddels een blauwe, een lutino en een albino
mutatie. De eerste blauwe prinses van Wales parkiet werd in 1951gekweekt
door de heer G. Ruddle uit Zuid Afrika. In 1958 verschijnen de eerste
blauwe ‘prinsessen’ in Nederland. De eerste lutino werd in 1975 gekweekt
door een zekere D. Meyer uit Halle in Duitsland. Helaas kon ik in de
literatuur niet achterhalen wanneer en door wie de eerste albino is
gekweekt. Zowel de blauwe, de lutino als de albino vererven autosomaal
recessief. In dit geval dus ook de ino-factor, die bij veel andere
vogels geslachtsgebonden vererft! |